Professor Dr. Marian Thunnissen is als bijzonder hoogleraar Leven Lang Ontwikkelen met en in het hoger onderwijs verbonden aan USBO. Zij heeft sociale en organisatiepsychologie gestudeerd aan de Universiteit Utrecht. Na haar afstuderen is onderzoek naar de inzetbaarheid van mensen in organisaties de rode draad in haar loopbaan. Zij heeft meer dan 20 jaar ervaring met onderzoek (CNV, IVA Tilburg, Hogeschool Utrecht, Universiteit Utrecht, Fontys Hogescholen), onderwijs (Hogeschool Utrecht, Fontys Hogescholen en Universiteit Utrecht) en advies (Syntens). In 2015 is Marian bij Universiteit Utrecht (USBO) gepromoveerd op een onderzoek naar talentmanagement bij Nederlandse universiteiten.
Naast haar werk bij USBO is zij tevens lector Dynamische Talentinterventies bij Fontys Hogeschool HRM en Psychologie en leading lector van het Fontys Kenniscentrum Leven Lang Ontwikkelen. Haar persoonlijke onderzoeksinteresse ligt in talentmanagement en HRM in organisaties van professionals, met name in de publieke sector en in het hoger onderwijs. Ook is zij geïnteresseerd in de invloed van de context en actoren in die context op de ontwikkeling en uitvoering van talentbeleid. Marian heeft diverse publicaties over talent en talentgericht werken in internationale wetenschappelijke en praktijkgerichte tijdschriften en boeken op haar naam staan. Ook geeft zij regelmatig presentaties, workshops en masterclasses aan professionals in de praktijk en aan studenten. Tevens is zij hoofdredacteur van Tijdschrift voor HRM en maakt zij deel uit van diverse netwerken, zoals het HRM-lectoren Netwerk.
De opdracht van de leerstoel ‘Leven Lang Ontwikkelen met en in het hoger onderwijs’ is tweeledig. Ten eerste wordt er onderzoek gedaan naar de rol van het hoger onderwijs in het vormgeven en realiseren van een leven lang ontwikkelen (LLO) van de beroepsbevolking, en de organisatorische vraagstukken die het hoger onderwijs in de organisatie en uitvoering van LLO heeft. Daar waar er vanuit het organisatieperspectief onderzoek op dit thema plaatsvindt, richt dat onderzoek zich op het middelbaar beroepsonderwijs en veel minder op het hoger onderwijs (hbo en wo), terwijl zij toch voor de steeds hoger opgeleide beroepsbevolking een belangrijke partners is en kan zijn in het voortdurende blijven ontwikkelen. Er is dan ook in het hoger onderwijs behoefte aan meer kennis over LLO en aan evidence-informed handvatten om de eigen rol en bijdrage in LLO te versterken.
Het bovenstaande gaat over LLO mét het hoger onderwijs. Ten tweede wordt er onderzoek gedaan naar LLO ín het hoger onderwijs. Naast aanbieder van LLO-activiteiten is het hoger onderwijs immers ook zélf werkgever, en dienen de hbo en wo-instellingen een bijdrage te leveren aan de duurzame en voortdurende ontwikkeling van de eigen medewerkers. Ook deze werknemers worden geconfronteerd met de voortdurende veranderingen in hun werk en andere ontwikkelingen op de arbeidsmarkt die hen noodzaken om bij te blijven en, nu en in de toekomst, duurzaam actief te blijven op arbeidsmarkt. Wetenschappelijke onderzoek naar het aantrekken, ontwikkelen en behoud van talent in het hoger onderwijs is schaars. Daarnaast is de vraag in welke mate dit wetenschappelijke onderzoek zijn weg vindt naar de toepassing ervan in de dagelijkse HRM-praktijk binnen de instellingen (evidence based practice) en impact op de praktijk en maatschappij heeft.
In de leerstoel gaat de aandacht uit naar onderzoek doen en vanuit onderzoek bijdragen aan verbetering van de praktijk (impact).