In opdracht van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) in België gaan Kim Loyens, Carina Schott en Noor de Boer van het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) onderzoek doen naar de impact van de uitbraak van Covid-19 op het inspectiewerk door vijf federale sociale inspectiediensten, namelijk de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ), Toezicht Sociale Wetten (TSW), Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) en Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ).
Iedere federale sociale inspectiedienst heeft een specifiek aandachtsgebied in de arbeidsomstandigheden, uitlopend van loon- en arbeidsvoorwaarden (TSW) of werkloosheids- en ziekte-uitkeringen (resp. RVA en RIZIV) van werknemers tot sociale bijdragen voor werkgevers (RSZ) en zelfstandigen (RSVZ). Elk van deze dienst is bovendien bevoegd tot de handhaving van sociale fraude, zwartwerk en illegale arbeid.
De Coronacrisis heeft ingrijpende gevolgen (gehad) voor de wijze waarop sociale inspecteurs van deze diensten hun werk moeten doen in de praktijk. Zo werden zij bevoegd voor de controle op Corona-maatregelen (o.a. beschermingsmaatregelen, telewerk, voldoende afstand op de werkplek), moeten ‘social distancing’ regels (o.a. dragen van mondmasker, 1,5 meter regel) gerespecteerd worden in de omgang met gecontroleerde bedrijven, werknemers en zelfstandigen en verloopt communicatie met collega’s en andere diensten vaker digitaal dan voorheen.
Ervaringen, gevolgen en lessen voor crises in de toekomst
Hoe ervaren sociaal controleurs en hun leidinggevenden deze veranderingen, welke gevolgen hebben ze (gehad) voor de interactie met cliënten en collega’s, welke interventies hebben positieve ervaringen opgeleverd en welke lessen kunnen hieruit worden getrokken voor de voorbereiding van en omgang met toekomstige crises?
Dat gaan onderzoekers van USBO bestuderen met behulp van literatuur- en documentanalyse, diepte-interviews, een surveyexperiment en focusgroepen.
Het beoogde onderzoek sluit in vele opzichten aan bij de kennis en expertise van USBO en is een mooi en passend vervolg op eerder onderzoek en projecten die de onderzoekers in de afgelopen jaren verrichtten naar (1) hoe inspecteurs handhaven, (2) hoe zij omgaan met hun discretionaire ruimte (bv. in situaties met conflicterende waarden) (3) de interactie tussen inspecteurs en cliënten, en (4) de samenwerking tussen inspecteurs van verschillende inspectiediensten.
Team
Het onderzoeksteam staat onder leiding van Kim Loyens en bestaat verder uit Noor de Boer en Carina Schott. Heb je vragen over dit onderzoek? Neem dan contact op met Kim Loyens: k.m.loyens@uu.nl.
De faculteiten Geesteswetenschappen en Recht, Economie en Bestuurs- en Organisatiewetenschap van de Universiteit Utrecht zijn per 1 september 2016 een onderzoek gestart naar Sport en Integriteit. Meer specifiek gaat het onderzoek in op de vraag welke integriteitsvragen er spelen binnen het betaald en amateur voetbal, en hoe door sportbesturen, sportbonden, media, maar ook individuele sporters en betrokkenen wordt gereageerd op concrete voorvallen. De interactie tussen media-aandacht en het handelen van betrokkenen krijgt hierbij specifieke aandacht.
Het doel van het onderzoek is te komen tot een beter inzicht in de manier waarop het thema integriteit in voetbalorganisaties op amateur- en professioneel niveau vorm krijgt. Dit leidt tot aanbevelingen voor bestuurders en beleidsmakers, over hoe integriteitsvragen beter bespreekbaar en hanteerbaar worden in sportorganisaties.
Het eenjarige onderzoek analyseert een aantal casestudies en zal eind 2017 klaar zijn.
Wanneer een onderneming systematisch ernstige regelovertredingen pleegt, zijn er vrijwel altijd derden die er vanaf weten: omwonenden, leveranciers, afnemers, concurrenten, medeplichtigen… Meldingen van deze omstanders kunnen voor handhavingsinstanties een zeer waardevolle aanvulling zijn op de eigen opsporingsactiviteiten. Diverse toezichthouders hebben daarom meldpunten ingericht waar omstanders, al dan niet anoniem, overtredingen kunnen melden. Er heerst echter grote terughoudendheid bij omstanders om misstanden te melden. Niet alleen is klikken in onze samenleving taboe; melders vrezen ook vaak de sociale, financiële en juridische gevolgen van een melding voor henzelf en/of degene over wie ze melden. Het is daarom zinvol om te leren van de ervaringen en motieven van degenen die wel hebben gemeld. Als we weten wat melders beweegt, en welke zaken zich lenen voor meldingen, kan het meldproces hierop worden ingericht. Dit verhoogt niet alleen de kwaliteit van het meldproces, maar stimuleert ook de meldingsbereidheid bij omstanders.
Dit onderzoek richt zich op één soort melders, namelijk derden die vanuit hun professionele relatie met een onderneming op de hoogte zijn van overtredingen gepleegd binnen die onderneming, en dit melden bij publieke toezichthouders. Te denken valt daarbij aan leveranciers, afnemers, concurrenten en (externe) medeplichtigen. Het onderzoek beoogt ervaringen van deze melders in kaart te brengen om te leren hoe handhavers meldgedrag kunnen bevorderen en de informatie uit meldingen beter kunnen benutten. We vragen naar de beweegredenen van melders, de contextfactoren die een rol spelen bij hun melding, en hun ervaringen met het proces, om aanbevelingen te formuleren om meldgedrag te stimuleren. Daarbij gaan we ook na of en in welke mate dit soort melders behoefte heeft aan terugkoppeling en feedback over maatregelen die genomen zijn door de handhavingsinstantie naar aanleiding van hun melding. Meer inzicht in beweegredenen en behoeften van melders kan bijdragen aan de kwaliteit van het meldproces en een toename van (bruikbare) meldingen.
Voor dit onderzoek, in opdracht van de projectgroep Handhaving en Gedrag, onderzoeken we meldingen bij de ISZW; NVWA en ILT.