In 1991 promoveerde zij samen met haar echtgenoot op het proefschrift 'De sociale constructie van fraude'. Haar onderzoek richt zich vooral op de strafrechtspolitiek (in het bijzonder de functie van het Openbaar Ministerie), de relatie media, strafrecht en criminaliteit en het internationale strafrecht. Vrijwel al haar onderzoek is rechtsvergelijkend en/of multidisciplinair van aard. In november 1998 hield zij haar oratie getiteld: 'Over levende gedachten; de menselijkheid van een functioneel strafrecht'.