Blog

Self-control debate in San Diego

Denise de Ridder, Utrecht University (March 29th, 2016)

At a preconference on self-control research prior to the annual convention of the Society for Personality and Social Psychology in San Diego in January 2016 self-control guru Roy Baumeister was challenged by outsider Greg Walton from Stanford in a debate on self-control. The idea of a debate on pressing issues in self-control research is timely and organizers Marina Milyavskaya and Elliot Berkman should be applauded for their initiative as there is so much controversy about the nature of self-control these days. An exchange of opposing views could help to provide a bit more clarity. However, the focus of the debate was somewhat indefinite. Walton – who has co-published with Veronika Job from Zürich University on self-control beliefs – started with explaining the relevance of naïve lay conceptions about self-control for understanding when and how individuals are capable of self-control but was missing the point in presenting self-control beliefs as an alternative for current self-control theories. As Baumeister explained, research on self-control beliefs is a valuable addition to the literature but not at all at odds with mainstream research on self-control. If there is controversy in self-control research, it is about the nature and the existence of the ego-depletion phenomenon. Whereas Baumeister and other scholars claim that self-control relies on a scarce resource, other researchers posit that self-control depends on attentional and motivational processes that may guide the decision to exert effort in prioritizing long-term goals rather than indulge in immediate gratification. A debate on self-control in view of these competing models about ego-depletion would have been very useful to learn more about whether the two approaches are really incompatible or share more similarities than both parties would like to admit. Maybe the whole debate on the exact nature of ego-depletion and its underlying mechanisms will be overruled by new evidence on whether ego-depletion exists at all. During the convention Martin Hagger presented the results of a replication study on ego-depletion on behalf of a large number of researchers  who ran the same study in psychology labs all over the world. In view of the remarkable findings that featured considerable absence of evidence in favor of the depletion phenomenon, Hagger’s presentation was largely ignored as it was attended by only a handful of researchers (mostly from European origine). Much more research is needed to determine whether or not ego-depletion exists and under which conditions it can be observed. For now, we can safely conclude that self-control research is in dire need of alternatives to the way ego-depletion is assessed to make significant steps forward in understanding how self-control operates. As psychologists, we should invest in developing ecologically valid paradigms that allow for studying ego-depletion outside the lab, and that take account of the real self-control dilemmas people experience when they are confronted with a choice between long-terms goals they care for and immediate gratifications they long for. Let’s hope for more debate on self-control whenever there is an opportunity to exchange views on one of the most important human qualities.

-----

Brussels by Night

Denise de Ridder, Utrecht University (December 24th, 2015)

On a dark night in November I arrived in Brussels to attend the launch of a book on nudges and  the law. While Brussels street life still was a bit gloomy only shortly after the state of emergency that was announced by the Belgian government in response to the Paris attacks and filled with heavily armed security people, St Louis university where the event took place was quiet by comparison. About sixty people, both academics and policy makers, had come to learn more about nudging and the law from a European perspective. Maybe they had also travelled to Brussels to meet with Ben Smulders, Chief of Staff of Vice-President of the European Commission Frans Timmermans, and Despina Spanou, Director for Consumer Affairs at DG Justice of the European Commission, who had been invited to comment on the book. I myself was curious to learn more about the EC’s ideas for implementing nudges, a concept that was originally designed in the US as an alternative for legislation and regulation, in EU policy making. Nudging in Europe is, in spite its growing popularity, still in its infancy. This was also acknowledged by book editors Anne-Lise Sibony, professor of European Law at the University of Louvain-la-Neuve in Belgium, and Alberto Alemanno, professor of European Law and Risk Regulation at HEC Paris and Global Clinical professor at New York University School of Law. Sibony and Alemanno emphasized the unique contribution of nudges to European policy making. While for American policy makers nudging may be the only option for government interfering in sensitive issues because many Americans seem to be preoccupied with freedom of choice, in  the European context nudges shouldn’t be regarded as an alternative to (absence of) regulation but as an integral part of regulation. This is simply because many Europeans do accept that sometimes government takes a paternalistic stance and is involved in protecting citizens from making silly decisions such as not wanting to invest in health insurance or pensions. Nudges allow for wide-scale experimentation in Europe, Smulders agreed with Sibony and Allemano, and should be part of the standard policy toolbox of any European country. However, he added, such experiments should not be guided by Brussels but initiated by national governments. Interestingly, Smulders also emphasized that it is psychological science rather than behavioral economics that lies at the heart of designing good choice architecture – a wise lesson for European psychologists who are not very involved in the European nudging debate right now. And to those of you who have been wondering whether we should continue to use the sexy but unscientific term of nudges instead of choice architecture: it was revealed that the term nudges was not the idea of Thaler and Sunstein who wrote the original bestseller on nudges in 2008 (almost a million copies sold worldwide), but rather their publisher’s. Indeed, once again social science seems to be one step behind on marketing people. 

Nudge and the Law. A European perspective is published by Hart Publishing (Oxford, 2015).

-----

Denise in NRC column # 22, June 5, 2020

Van oproepen tot zelfbeheersing is weinig te verwachten. Maar wel tot sociaal gedrag.

Een mondkapje laat zien dat je aan andermans belang denkt

Vorige week was het eindelijk zover. De terrassen gingen open voor het publiek nadat eerder al kappers en nagelsalons hun deuren hadden geopend. Door veel mensen was reikhalzend uit gezien naar het oude normaal, ook al waren sommige deskundigen bang dat de regels van anderhalvemetersamenleving massaal zouden worden geschonden.
Gelukkig viel het mee. Veel horecaondernemers waren creatief bezig geweest om de tafeltjes op voldoende afstand van elkaar te plaatsen zodat de klanten veilig van hun drankje konden genieten. Toch zaten de mensen op de terrasjes waar ik langs liep soms gevaarlijk dicht opeen gepakt. Echt makkelijk om aan physical distancing te doen is het niet. Met de aangekondigde versoepeling van de maatregelen, dook de laatste weken de term ‘zelfbeheersing‘ meer dan eens op in de media. Nu er weer meer mag, komt het erop aan of mensen zelf de discipline kunnen opbrengen om zich netjes te gedragen in de openbare ruimte.

Laatste redmiddel

Psychologisch onderzoek laat echter zien dat zelfbeheersing wel een groot goed is maar niet een strategie die zich leent voor dagelijkse toepassing. Zelfbeheersing raakt snel uitgeput en kun je om die reden beter bewaren als laatste redmiddel wanneer er echt geen andere opties zijn om je te gedragen zoals er van je wordt verwacht.
Als het gaat om terrasbezoek is de ultieme vorm van zelfbeheersing thuisblijven - maar dat strookt dan weer niet met de heroverde vrijheid. Het zou ook van zelfbeheersing getuigen als het je lukt om anderhalve meter afstand te houden op een druk terras, maar zie dat maar eens voor elkaar te krijgen als je na lange tijd het glas kunt heffen met mensen die je lang niet hebt gezien.

Belang van anderen

Eigenlijk is het veel handiger om helemaal geen beroep op zelfbeheersing te doen. Een beter plan is ervoor te zorgen dat mensen denken aan het belang van anderen als ze dreigen ongewild bij te dragen aan de verspreiding van het virus. Door de premier is tijdens persconferenties keer op keer benadrukt dat we de crisis „alleen samen” kunnen bestrijden. Samen is inderdaad het toverwoord - maar het zou helpen als het wat concreter gemaakt wordt.
Om het saamhorigheidsgevoel een beetje aan te wakkeren hebben ze in Amsterdam plakkaten opgehangen met slogans als: ’1.5 meter om je papa’s life te saven’ of ‘doe het ook voor je tante’.
Dat is al stukken beter, ware het niet dat die affiches soms hangen op plekken waar geen heikele situaties kunnen ontstaan. Juist op momenten dat het lastig wordt - als je op een afgeladen terras, in een volle trein of drukke winkelstraat voor de keuze staat ‘houd ik afstand of niet?’- moet je aan het belang van anderen worden herinnerd.

Mondkapje

Misschien is het een idee om de veelbesproken mondkapjes daarvoor in te zetten waar het RIVM zo zijn bedenkingen bij heeft. Bovenop de kleine maar significante bijdrage die mondkapjes leveren aan de inperking van de verspreiding van het virus, zijn ze een teken dat de drager de boodschap van Rutte serieus neemt en zich naar behoren gedraagt op drukke plaatsen.
En dat geldt nog sterker als iemand zijn mondkapje gebruikt als statement om corona-doen-we-samen te onderstrepen. Het enige dat we moeten doen is de RIVM-uitleg „een niet-medisch mondkapje beschermt niet uzelf, maar kan de mensen rondom u beschermen als u het zorgvuldig draagt en gebruikt” een beetje inkorten tot bijvoorbeeld ‘ik houd afstand voor jou’.

-----

 

Denise in NRC column # 21, March 22, 2020

Het was misplaatst om de burger verwijten te maken. De overheid moet in de coronacrisis goed gedrag juist faciliteren

Leg beter uit hoe we ons gedrag moeten aanpassen

Zijn burgers nonchalant als het gaat om hoe ze zich gedragen in deze tijden van coronacrisis? Misschien, maar het wordt hen ook niet gemakkelijk gemaakt. Terwijl de beurzen kelderden en miljoenensteden in lockdown gingen, reageerde onze overheid aanvankelijk nogal laconiek op de pandemie met een beroep op de zogeheten typische Hollandse nuchterheid. Dat leidde tot vage en soms tegenstrijdige informatie over de gevolgen van besmetting (was het nu een gewoon griepje of ging het om een ernstige aandoening?) en de kans op overdracht (mag je iemand wel/niet een hand geven?).

Handreikingen

De overheid worstelt zichtbaar met haar rol hoe de risico’s van het virus voor de volksgezondheid te communiceren zonder paniek te zaaien, met als gevolg dat veel mensen de ernst van de situatie niet goed meekrijgen en niet goed weten wat te doen. Virologen, epidemiologen en intensivisten komen veelvuldig in beeld om de medische noodtoestand te duiden. Wat ontbreekt zijn handreikingen over hoe je als burger moet handelen om jezelf en anderen te beschermen en bij te dragen aan het ‘afvlakken van de curve’.

Abstracte termen

Terwijl op sociale media filmpjes en grafieken de ronde doen die inzichtelijk maken wat flatten the curve betekent - ook voor laaggeletterden en mensen die de Nederlandse taal niet goed machtig zijn - spreekt de overheid alleen in abstracte termen over social distancing zonder concreet uit te leggen wat dat is en hoe je het moet aanpakken. Om die reden is het enigszins misplaatst om mensen te beschuldigen van onverantwoord gedrag nu ze er het afgelopen weekend na een week thuis zitten in grote getale op uit trokken. De enkeling niet te na gesproken die erop uit is om te provoceren, zullen velen niet goed door hebben wat de potentieel desastreuze gevolgen van hun gedrag zijn.

Goed gedrag

De RIVM directeur infectieziekten heeft gedreigd met extra maatregelen als mensen hun gedrag niet aanpassen. Die zijn er dan ook gekomen. Dat is begrijpelijk maar niet helemaal fair omdat tot dusver niet duidelijk is wat de richtlijnen voor goed gedrag nu precies inhouden. Als dat nu wel helder is, is aannemelijk dat velen zich daaraan zullen houden – zo valt af te leiden uit het grote aantal mensen dat vorige week gehoor gaf aan het advies om binnen te blijven nadat hen een paar dagen eerder nog was verteld dat ze gewoon naar de kroeg konden gaan ‘als het goed voelde‘.

Duidelijke maatregelen

Meer dan een halve eeuw geleden ontwikkelde het Amerikaanse Public Health Department een model om te begrijpen wat mensen ertoe beweegt hun gedrag aan te passen als ernstige ziekten op de loer liggen. Uit toepassing van dat model blijkt dat niet de dreiging die van de ziekte uitgaat (hoe vatbaar je bijvoorbeeld bent) bepalend is voor gedragsverandering, maar hoe makkelijk het gemaakt wordt om gedrag te veranderen. In dat licht is uitleg over 1.5 meter afstand houden om de verspreiding van het virus tegen te gaan een goed begin maar niet voldoende.

Een goed advies moet gepaard gaan met duidelijke maatregelen die ervoor zorgen dat je gepaste afstand kunt houden als je bijvoorbeeld in de supermarkt bent. Dat kan door strepen op de vloer in de rij voor de kassa of door klanten te verplichten om met een karretje te winkelen zodat ze zonder nadenken voldoende ruimte creëren. Het wordt hoog tijd dat we gaan kijken hoe we dit soort gedrag kunnen faciliteren om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Het ziet er naar uit dat deze situatie nog wel even voortduurt en het is zaak nu al te bedenken hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen zich netjes blijven gedragen als ze hun huis moeten verlaten voor een noodzakelijke boodschap of essentiële frisse lucht.

-----
 

Denise in NRC column # 20, december 6, 2019

Een onderzoeker die vaststelt hoe echte mensen zich gedragen in de echte wereld, komt met betere hypothesen.

Oplossingen uitproberen leidt ook tot betere wetenschap

Begin november was Esther Duflo in Utrecht voor een lezing over haar nieuwe boek Good Economics for Hard Times, nog geen maand nadat ze als tweede vrouw en als jongste ooit de Nobelprijs voor de economie had gekregen. Duflo, hoogleraar economie aan het Massachusetts Institute of Technology, deelt de prijs met haar partner Abhijit Banerjee en oud-collega Michael Kremer met wie ze al jaren grootschalige veldexperimenten in ontwikkelingslanden doet om te kijken welke vormen van hulp effectief zijn in de bestrijding van armoede.

Intuïtie

Duflo en haar medewerkers dragen de geuzennaam randomistas omdat ze gebruik maken van randomized controlled trials (RCT), waarmee ze proberen vast te stellen of een bepaalde interventie werkt vergeleken met een groep mensen die dat niet kreeg. RCTs zijn een gangbare methode in verschillende takken van wetenschap maar tot dusver niet in de economie waar ze zich liever bezighouden met het doorrekenen van macro-economische modellen. Door te experimenteren met verschillende vormen van armoedebestrijding kwamen Duflo en haar collega’s uit het Poverty Action Lab er met vallen en opstaan achter dat het verstrekken van schoolboeken aan arme kinderen in Kenia tegen de intuïtie in niet werkt om hen beter te laten presteren. Ook het halveren van klassen werkte niet, net zo min als gratis maaltijden. De schoolprestaties verbeterden pas nadat de kinderen een pilletje hadden gekregen om hun worminfectie te genezen.

Prikkels

Esther Duflo is een bedachtzaam verteller en het was inspirerend om te horen hoe het domweg uitproberen van verschillende interventies uiteindelijk leidde tot een effectieve oplossing. Die aanpak is ongebruikelijk voor economen die graag vasthouden aan de aanname dat mensen rationele beslissers zijn en een voorkeur hebben voor financiële prikkels als instrument om beslissingen te sturen. De experimenten van Duflo laten overtuigend zien dat het zo niet werkt, zeker niet als het gaat om gedrag dat te maken heeft met lastige vraagstukken als armoede, migratie of klimaatverandering. Maar haar onderzoek is niet alleen bijzonder omdat ze de assumptie van de rationele beslisser tart, ook haar benadering van onderzoek is origineel omdat ze pleit voor een nederige houding waarbij de onderzoeker niet in haar lab zit te bedenken hoe de werkelijkheid in elkaar steekt maar erop uitgaat om te kijken hoe echte mensen zich gedragen in de echte wereld.

Leunen

Deze werkwijze is niet alleen opmerkelijk voor economen maar ook voor gedragswetenschappers die zwaar leunen op ingewikkelde theorieën over gedrag die ze in het lab uittesten op studenten om er vervolgens achter te komen dat de resultaten lastig te repliceren zijn in andere groepen mensen die in andere omstandigheden verkeren (voor zover ze al de moeite nemen om dat te doen). Ook psychologen kunnen dus nog wat opsteken van de strategie van de randomistas, zelfs al lijkt de trial and error waarvan Duflo zich bedient haaks te staan op het bedrijven van goede wetenschap volgens de gangbare normen waarbij theoretische aannames het formuleren van een hypothese dicteren.
Duflo is voorstander van een opstelling van onderzoekers waarbij ze zich eerst laten informeren door de weerbarstige realiteit alvorens goede hypotheses te bedenken. De Nobelprijs voor haar werk laat zien dat deze aanpak nog niet zo gek is. Voor iedereen die zich bekommert om de rol van gedrag bij ingewikkelde sociale problemen zou moeten gelden dat ze net als Duflo het lab uitgaan en in the wild observeren wat er aan de hand is voordat ze een ingewikkelde test bedenken om hun ideeën te toetsen. Er zijn helaas geen makkelijke oplossingen voor moeilijke problemen.

-----

Denise in NRC column # 19, september 10, 2019

Veel mensen hebben moeite om klimaatvriendelijk gedrag te vertonen. Dat gebeurt pas als mensen kunnen geloven dat hun gedrag ertoe doet.

Beter klimaatgedrag krijg je door mensen blij te maken

Een paar weken geleden was Utrecht even wereldnieuws, met aandacht van de internationale pers voor de net geplaatste sedumtuintjes op de daken van ruim 300 bushokjes in de stad. De vetplantjes op de abri’s zijn goed voor de luchtkwaliteit, trekken bijen en vlinders aan, vangen water op, zijn goed voor extra koeling op hete dagen en zien er ook nog eens leuk uit. De tuintjes zijn natuurlijk maar een druppel op een gloeiende plaat als het gaat om het bestrijden van de gevolgen van de klimaatverandering, maar krijgen toch alom bijval. „Bushaltestellen sollen auch Bienen in Deutschland helfen”, kopte het Duitse T Online geïnspireerd door het Utrechtse voorbeeld.

Futiele bijdrage

Dat is eindelijk eens een keer goed nieuws in de slepende discussie over wat er moet gebeuren om mensen ervan te doordringen dat het ernst is met de klimaatverandering. Die discussie wordt gekenmerkt door het cynische uitgangspunt dat mensen hun gedrag niet willen of kunnen aanpassen. Politici en beleidsmakers zitten met de handen in het haar hoe ze burgers ervan moeten overtuigen dat ze minder vlees moeten eten, de auto aan de kant zetten of minder lang douchen – om maar een paar voorbeelden te noemen van wat mensen zelf zouden kunnen doen om de planeet te redden. En het lastige is dat die politici en beleidsmakers er ook nog eens van uitgaan dat mensen zelf denken dat het veranderen van hun klimaatgedrag een futiele bijdrage is aan het oplossen van een levensgroot probleem en dus maar niks doen.

Inventief

Klimaatpsycholoog Robert Gifford, geciteerd door Paul Luttikhuis in NRC, heeft herhaaldelijk benadrukt dat zelfs mensen van goede wil niet goed in staat zijn om hun klimaatgedrag te veranderen. Daarbij put hij uit het hele arsenaal aan theorieën over gedragsverandering die deskundigen in de afgelopen jaren hebben ontwikkeld – met een nadruk op de inventieve manieren die mensen erop nahouden om hun gedrag niet te veranderen. Zo grijpen ze het minder eten van vlees aan voor een vliegvakantie met het hele gezin of brengen hun welgemeende voornemen om vaker met de trein te reizen niet in praktijk als ze een drukke werkdag voor de boeg hebben. Als ze al een paar bescheiden aanpassingen maken in hun leven, zien ze dat vaak als een excuus om vervolgens weer achterover te leunen.

Geen wonder dat de jonge klimaatactiviste Greta Thunberg genoeg heeft van die lijdzaamheid die volwassenen ten toon spreiden en wil dat we allemaal in paniek raken zodat we echt eens iets gaan doen. Ik weet niet of dat een goed idee is. Mensen bang maken met een fear appeal is een methode waarvan psychologen zeker weten dat die mensen eerder verlamt dan aanzet tot actie.

Hoop koesteren

Het lijkt een terechte constatering dat veel mensen moeite hebben om klimaatvriendelijk gedrag te vertonen, maar daarbij wordt een simpele les uit de psychologie vergeten: mensen moeten een beetje hoop op een betere toekomst kunnen koesteren vooraleer ze in beweging komen. Ze willen kunnen geloven dat hun bijdrage ertoe doet en met hun ogen zien dat het kan. Om die reden zijn die bushokjes met vetplantjes op het dak een briljant idee. Misschien is het zo dat die paar extra bijen die straks rondvliegen in Utrecht niet het verschil maken, maar wel kunnen de daktuintjes mensen inspireren tot actie.
Wie weet gaan ze wel bermen beplanten met bloemen die bijen aantrekken of de tegels uit hun tuin halen en vervangen door aarde. Of gaan ze vaker een vega-maaltijd klaarmaken en met de trein op vakantie. De net gelanceerde overheidscampagne Iedereen doet wat sluit mooi aan op het idee dat kleine daden uiteindelijk een grote impact kunnen hebben. Niet onbelangrijk: die daktuintjes laten zien dat de overheid daarbij het goede voorbeeld kan geven.

-----

Denise in NRC column # 18, may 17, 2019

De meeste vaccin-weigeraars zijn niet principieel of religieus. Vergemakkelijk het vaccineren en het probleem is verholpen. Dat schrijft hoogleraar psychologie Denise de Ridder in de Gedragscolumn.

Verplicht laten vaccineren is een schijnoplossing

Na de recente uitbraak van mazelen in een Haags kinderdagverblijf is Nederland in rep en roer en nemen de zorgen over verdere verspreiding van het besmettelijke virus toe. Terecht, want de vaccinatiegraad is al jaren aan het dalen en zit nu onder de 95 procent die vereist is voor groepsbescherming. De vraag die zich aandient is hoe we de vaccinatiegraad omhoog krijgen. Vreemd genoeg gaat de discussie daar nauwelijks over. In plaats daarvan wordt gesproken over noodmaatregelen: hoe we kinderen onder de 14 maanden die nog te jong zijn om ingeënt te worden, kunnen beschermen tegen niet-gevaccineerde kinderen. Kinderdagverblijf Berend Botje was de eerste die aankondigde dat kinderen zonder een prik tegen de bof, mazelen en rode hond (BMR) niet langer welkom waren op de opvang. De crèche haalde daarmee de talkshow Pauw. Een jaar geleden kregen vaccinvrij-aanhangers nog een televisiepodium om hun bezwaren tegen vaccinatie uit de doeken te doen.

Ongevaccineerde kinderen uitsluiten van de opvang is een symboolmaatregel die weinig om het lijf heeft. Zelfs als alle kinderdagverblijven alle niet-gevaccineerde kinderen niet langer toelaten, blijft de kans groot dat ze andere kinderen besmetten in de speeltuin, de ballenbak, of bij de bakker op de hoek.

Nu de kans op mazelenuitbraken groter is geworden, is het debat over zin en onzin van vaccineren naar de achtergrond verdreven. Toch zijn we niet veel opgeschoten als we vooral focussen op het beteugelen van de negatieve gevolgen van de lage vaccinatiegraad. Het is hoog tijd om een serieuze discussie te voeren over de vraag hoe we ouders zover krijgen dat ze hun kinderen laten inenten.

Het aantal opties dat in overweging wordt genomen, is schrikbarend klein. Het zou kunnen helpen kinderen te weren van het kinderdagverblijf, omdat ouders dan eieren voor hun geld kiezen. Meer drastische maatregelen passeren ook de revue, zoals korting op de kinderbijslag of boetes, geïnspireerd door het Australische vaccinatiebeleid (no jab no play), al zijn de ervaringen daar niet onverdeeld positief.

Hoewel sommige deskundigen pleiten voor verplichte inenting, vragen ze zich zelden af hoe dit in de praktijk gaat werken. Moet het consultatiebureau langs de deuren om kinderen ter plekke een prik te geven als ouders zich niet melden op een afspraak? Tegenover de roep van deskundigen om stringente maatregelen, staat het beleid van de staatssecretaris die tot dusver meer ziet in een softe aanpak en in gesprek gaan met ‘weigerouders’. Van beide benaderingen weten we dat ze niet goed werken.

Bovendien gaan ze voorbij aan het harde feit dat van alle ouders die hun kind niet laten vaccineren maar een heel klein deel principieel weigeraar is – om religieuze redenen of omdat ze in de veronderstelling verkeren dat vaccinatie schadelijk is. Hoewel de laatste groep zich flink roert op sociale media, wordt geschat dat het om minder dan één procent van alle weigeraars gaat.

De meeste ‘weigerouders’ zijn niet tegen vaccinatie maar twijfelen, zijn te lui, of vergeten gewoon de afspraak. Het zijn ook niet allemaal freeriders die andere kinderen laten opdraaien voor het kleine ongemak dat vaccineren met zich meebrengt. Het merendeel van de ouders dat niet komt opdagen, hoef je dan ook niet te overtuigen of te verplichten. Je moet het ze gewoon gemakkelijk maken door bijvoorbeeld op kinderdagverblijven de mogelijkheid te bieden om te vaccineren. Dat zijn twee vliegen in een klap. Daarmee kun je tegelijkertijd wijzen op het profijt van vaccinatie voor ons allemaal, inclusief de kindjes met wie jouw kind speelt.

-----

Denise in NRC column # 17, march 5, 2019

Mensen subsidiëren of honoreren om bloed of organen af te staan, bedreigt op lange termijn de solidariteit in de gezondheidszorg. Dat schrijft hoogleraar psychologie Denise de Ridder in de Gedragscolumn.

Een nier verkopen uit armoede is een onbegaanbare weg

Een paar weken geleden was Mario Macis, als econoom verbonden aan de prestigieuze Johns Hopkins University, op uitnodiging van Sanquin in Nederland om lezingen te geven over het betalen van mensen om bloed en organen te doneren. De bereidheid om anderen te helpen met bloed of een nier is wereldwijd tanende en een financiële prikkel is volgens de econoom een goed middel om een beetje altruïsme af te dwingen.

Taboe

Macis zegt zich bewust te zijn van de ethische rafelrandjes van zijn voorstel maar is desalniettemin vastbesloten om het taboe op ‘dollars for your organs’ te doorbreken. Zijn experimenten laten zien dat een financiële beloning vruchten kan afwerpen. Een cadeaubon van een luttele 15 dollar (13,20 euro) leidde tot een stijging van niet minder dan 72 procent in het aantal mensen dat bereid was bloed af te staan.

De voorstellen van Macis zijn omstreden. Een publicatie in Science leidde tot furieuze reacties van onder meer de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die het idee om bloed en organen als handelswaar in te zetten als ‘weerzinwekkend’ kwalificeerde. Macis op zijn beurt benadrukt dat hij niet uit is op wildwesttaferelen waar organen op Marktplaats worden verhandeld. Het zal allemaal netjes gereguleerd moeten worden. Ook is hij, om uitwassen te voorkomen, geen voorstander van harde cash maar van een beloning in de vorm van bijvoorbeeld korting op de premie voor de ziektekostenverzekering.

Grote bijval

Ik was aanwezig bij een van de lezingen van Macis en zag met stijgende verbazing dat zijn betoog op grote bijval kon rekenen van het publiek. De economen en artsen in de zaal vonden het een prima idee en hadden slechts een paar kanttekeningen bij de praktische vormgeving van zijn verregaande voorstel.

Het pleidooi van Macis om geld in te zetten om mensen zover te krijgen dat ze iets doen waarmee een ander gediend is, staat niet op zichzelf. In dezelfde week haalde Tweede Kamerlid Hayke Veldman (VVD) de kranten met zijn voorstel om een geldboete in te stellen voor ouders die weigeren om hun kind te laten vaccineren.
Veldman, die net als Macis naar eigen zeggen geen taboes kent als het gaat om rigoureuze maatregelen in het belang van de volksgezondheid, dacht aan een korting op de kinderbijslag of het ontzeggen van recht op toeslagen. Wie niet horen wil, moet het maar voelen in zijn portemonnee. De ultieme marktwerking in de zorg, zeg maar.

Afgedwongen

Een beetje pragmatisme in de gezondheidszorg kan natuurlijk geen kwaad. Te weinig bloed en organen leiden aantoonbaar tot sterfte. Ook de dalende vaccinatiegraad is een ernstig probleem dat kan leiden tot veel leed. Dat soort grote kwesties vraagt om onorthodoxe oplossingen, maar het inzetten van geld als middel om mensen zover te krijgen dat ze bloed geven en/of hun kinderen laten inenten is erger dan de kwaal. Niet alleen is de effecten van belonen of straffen om gewenst gedrag af te dwingen een kort leven beschoren (niet langer dan drie maanden), ook – en dat is veel kwalijker – veranderen mensen niet van opvatting door zo’n prikkel. Hun afgedwongen welwillendheid ondermijnt om die reden een autonome keuze en is uiteindelijk een bedreiging van solidariteit in de gezondheidszorg.

Het grote gevaar van straffen en belonen is dat juist de economisch kwetsbaren zich laten verleiden door een paar zakcenten. Een nier moeten verkopen om de voetbalcontributie van je zoontje te betalen is niet de weg die we moeten gaan. En net zomin moeten we antivax-ouders dwingen om hun zoontje van voetbal te halen omdat ze de contributie niet meer kunnen opbrengen.

-----

Denise in NRC column # 16, december 20, 2018

Zolang de burger een veelvoud aan ongezonde opties krijgt voorgeschoteld, gaan een paar extra watertappunten geen verschil maken. Denise de Ridder ergert zich in de Gedragscolumn aan het nationaal preventieakkoord.

Een vrije keuze voor gezond leven is nu vrijwel onmogelijk

Het is alweer een paar weken geleden dat staatssecretaris Paul Blokhuis (Volksgezondheid, ChristenUnie) het Nationaal Preventieakkoord presenteerde, waarmee de regering flinke stappen hoopt te zetten in het terugdringen van roken, alcoholmisbruik en overgewicht. Het RIVM fileerde het akkoord onmiddellijk: het gezondheidsinstituut acht de gestelde ambities onhaalbaar. Waar het kabinet bijvoorbeeld hoopt om het percentage mensen met overgewicht terug te brengen van om en nabij de 50 procent tot 38 procent, berekende het RIVM dat het aandeel dikke mensen juist zou stijgen tot 60 procent.

Halfbakken

Dat is ook wel logisch, want ondanks alle ophef in de media bestaat de aanpak in het als halfbakken betitelde akkoord vooral uit bekende maatregelen als campagnes om de burger ervan te overtuigen dat ze alcohol moeten laten staan en meer fruit en groente moeten eten. Met uitzondering van tabak (hogere accijnzen) lijken de voorstellen daarmee nogal sterk op het beleid van vorige kabinetten waarin gepropageerd werd dat de gezonde keuze eerst en vooral een vrije keuze is.

Er is een verschil: niet alleen zijn we in het nieuwe akkoord als burger nog steeds zelf verantwoordelijk voor de gezonde keuze, maar ook wordt er nog eens flink gemoraliseerd dat het hoog tijd is dat we die keuzes gaan maken. Geen wonder dus dat de nanny state haters direct in de pen klommen om de staatssecretaris te beschuldigen van betutteling.

Evident

Ook ik heb me geërgerd aan het gepreek van Blokhuis op televisie en in de kranten. De overheid mag burgers best aanspreken op ongezond gedrag maar dan moet ze ons wel in staat stellen om ook echt gezonde keuzes te maken. Het is evident dat burgers het moeilijk hebben om gezond te leven in een maatschappij die vergeven is van ongezonde verleidingen – met sigaretten die extra verslavend gemaakt zijn, hamburgers voor een habbekrats op elke straathoek, agressieve alcoholmarketing onder jongeren, en supermarkten die uitpuilen van te vette, zoete en zoute producten.

Voor elke spreekwoordelijke appel staat een veelvoud aan ongezonde opties. Zie daar maar eens van af te blijven met je gezonde verstand en je goede wil. De meeste mensen willen graag gezonder leven. Maar om een keuze te kunnen maken in overeenstemming met wat mensen belangrijk vinden, is het nodig dat ze kunnen handelen naar doenvermogen. Zolang de ongezonde optie zo veel prominenter en met gebrek aan duidelijke alternatieven wordt gepresenteerd is een reële afweging van opties – waarop het hele idee van vrije keuze berust – onmogelijk.

Niet genoeg

Als het kabinet wil dat burgers echt zelf kiezen voor gezond, moet het arrangementen aanbieden waarin mensen de kans krijgen een beslissing te nemen die strookt met hun wens om gezond te leven: verstandige keuze op uitnodiging, zeg maar. In het akkoord staat een aantal interessante aanzetten om dat soort arrangementen te creëren, zoals een groter aanbod van watertappunten op publieke plekken als alternatief voor zoete frisdrankjes.

Dat is een goed begin, maar niet genoeg. Zolang die drankjes vrijelijk verkrijgbaar blijven, gaan die paar watertappunten weinig verschil maken. De mogelijkheid om water te drinken een klein beetje groter maken zonder de frisdrankindustrie aan banden te leggen, betekent dat mensen nog steeds met een veelvoud aan ongezonde opties worden geconfronteerd. En al het gehamer op een verstandige keuze doet daar niks aan af.

-----

Denise in NRC column # 15, October 10, 2018

Gezond ‘moeten’ leven als feilbaar mens in een ongezonde samenleving: makkelijk is het niet. In de Gedragscolumn stelt hoogleraar psychologie Denise de Ridder vast dat ‘leefstijlaandoeningen’ niet meer alleen door dokters bestreden kunnen worden.

Gezond leven is geen plicht, maar een gedeelde verantwoordelijkheid

(Lees het NRC artikel)

Het leek zo’n onschuldige uitspraak van huisarts Tamara de Weijer in het interview over leefstijladviezen voor diabetespatiënten in NRC. Daarin betoogde ze dat patiënten minder pillen hoeven slikken als ze meer paprika’s eten. Oftewel: dat een gezonde leefstijl een positieve invloed heeft op het verloop van diabetes en andere chronische aandoeningen.

Toch resulteerde het interview in ingezonden brieven van boze patiënten en hun familieleden, die De Weijer beschuldigden van victim blaming. In de Volkskrant deed huisarts-columnist Joost Zaat er nog een schepje bovenop door ‘leefstijlgeneeskunde’ te bestempelen als “politiek en geen zorg”, met als voornaamste argument dat meer groente en minder op de bank hangen niet de verantwoordelijkheid van de patiënt zijn, maar een zaak van “armoedebestrijding, onderwijs en betere planologie”.

Grote last

Ze hebben allebei gelijk. De boze patiënt als hij vindt dat er wel een erg grote last op zijn schouders wordt gelegd als hij de hele dag moet bijhouden wat hij in zijn mond stopt, zeker als blijkt dat het regelmatig misgaat. De verontwaardigde huisarts heeft ook gelijk als hij erop wijst dat onze ongezonde samenleving het bepaald niet makkelijk maakt om gezond te leven. Het zou fantastisch zijn als we er met meer welvaart, betere scholing en een uitgekiende inrichting van de stad voor zouden kunnen zorgen dat iedereen als vanzelfsprekend een vitaal en gelukkig leven kan leiden, zoals ook bepleit wordt in het nationale preventieprogramma Alles is gezondheid.

Maar zover is het nog niet, en zelfs als het ooit zover komt, zal blijken dat je als individu (al dan niet patiënt) zelf nog iets moet doen om gezond te leven. De felle reacties gaan dan ook niet over de vraag of leefstijl een rol speelt bij ziekte, maar wie daarop mag worden aangesproken. En dan lopen de emoties al gauw hoog op doordat verantwoordelijkheid verward wordt met schuld. Schuld is een moreel beladen term die afleidt van waar het werkelijk om gaat:  dat iedereen moet doen wat in zijn vermogen ligt om gezond te leven – al zal niemand beweren dat dat gemakkelijk is in een maatschappij die vergeven is van de ongezonde verleidingen.

Denkfout

Meer dan een kwarteeuw geleden introduceerde columniste Karin Spaink de term orenmaffia, waarmee ze psychosomatische artsen die denken dat ziekte ‘tussen je oren’ zit op een hoop gooide met deskundigen die laten zien dat wat je doet effect heeft op gezondheid. Laten we die denkfout niet opnieuw maken. Het simpele feit dat een zittend leven met te veel en te vet eten (om niet te spreken over roken, alcohol, en slapen) een rol speelt in het ontstaan van ziekte heeft niets te maken met hoe je denkt of wie je bent.

Maar dat wil niet zeggen dat je niet zelf iets zou kunnen doen om gezonder te leven. Misschien is het eenvoudiger om elke dag een pil te slikken (ook al vinden veel mensen dat al een hele klus) dan om meer groente te eten. Maar de tijd dat we de behandeling van leefstijlaandoeningen (die niet voor niets zo heten) helemaal aan dokters konden overlaten, is echt voorbij.

Dat laat onverlet dat we er alles aan moeten doen om een gezonde samenleving te maken waarbij individuen niet voor een onmogelijke opgave komen te staan. Dat artsen als Tamara de Weijer zich opwerpen om een helpende hand te reiken is een mooie eerste stap.

-----

Denise in NRC column # 14, June 12, 2018

Ondanks een dringend advies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, gesteund door burgemeesters, politie en artsen, wil het kabinet niet aan een vuurwerkverbod. In deze Togacolumn neemt psycholoog Denise de Ridder de argumenten door.

Er is een tussenweg: laat burger vuurpijl onder toezicht afsteken

(Lees het NRC artikel)

Vicepremier De Jonge lichtte het kabinetsbesluit vorige week toe: met een verbod zouden “de goeden”, de mensen die op een “rustige manier” met vuurwerk omgaan, lijden onder “de kwaden” – die dat kennelijk op een onrustige manier doen.

Een opmerkelijk argument: ook als je op een rustige manier vuurwerk afsteekt, kun je nog steeds een oog of een hand kwijtraken. De Jonge voegde eraan toe dat vuurwerk afsteken “een gewaardeerde traditie” is in ons land, daarmee de wens van de ruime meerderheid van de bevolking die zich negatief uitlaat over vuurwerk negerend. Hij zei verder nog te verwachten dat de kranten “er bol van zouden staan” als het kabinet daadwerkelijk het advies van de Onderzoeksraad had opgevolgd. Dat is een terechte zorg. Het afsteken van vuurwerk is een kwestie waar een kleine maar significante minderheid zich bijzonder druk om maakt en die, net als bijvoorbeeld zwarte pieten en het niet bijvoeren van runderen in natuurgebieden, de emoties hoog doet oplopen.

De Jonges zorgen voor commotie bij een vuurwerkverbod zijn zo bezien terecht. Het is ook geen sinecure hoe de regering rationele argumenten voor een vuurwerkverbod – denk aan slachtoffers die een hand of oog moet missen (in de meeste gevallen omstanders), geweld tegen hulpdiensten tijdens de jaarwisseling of milieuschade – moet afwegen tegen het recht op vrije keuze van burgers om een paar dagen per jaar eens lekker te knallen.

In zijn afweging probeert De Jonge het belang van “de goede” en “de kwade” vuurwerkfans tegen elkaar af te zetten zonder het belang van degenen die daar moeite mee hebben mee te wegen. Het gevolg is dat het belang van de vuurwerkaanhangers prevaleert. Dat is een onbevredigende oplossing. De vraag kan dan ook beter anders worden gesteld. Het is te simpel om vrije keuze voor de burger tegen betutteling door de overheid af te zetten zonder je af te vragen op welke manier iedereen een feestelijk einde van het jaar kan meemaken. De regering zou zich dan ook beter verdiepen in de vraag hoe vuurwerk kan worden afgestoken op een manier die niet gevaarlijk of storend is en waarbij ieders belang is gediend, zowel dat van de voorstanders van een verbod die zonder risico of overlast van de jaarwisseling willen genieten als van de tegenstanders die hun voorraad vuurpijlen de lucht in willen schieten.

Die vraag is niet zo moeilijk te beantwoorden als op het eerste gezicht lijkt. Wat te denken van een vuurwerkshow? In landen zoals België zijn vuurwerkshows een gewaardeerde traditie waarbij geen slachtoffers vallen. Die shows vergroten de feestvreugde omdat er flink kan worden uitgepakt met spectaculair vuurwerk. Ook in de behoefte van mensen die eraan hechten om zelf vuurwerk af te steken kan worden voorzien. De Jongerenorganisatie Vrijheid en Democratie kwam in 2014 met het ingenieuze voorstel om die shows niet professioneel te organiseren maar fervente vuurwerkaanhangers de hoofdrol te geven zodat ze hun hobby op een veilige en niet storende manier kunnen uitoefenen. Zo voelen ze zich niet ingeperkt maar juist uitgedaagd.

-----

Denise in NRC column # 13, April 3, 2018

De succesvolle terugkeer van Roseanne op de Amerikaanse tv blijkt een gemiste kans om het verdeelde land met zichzelf te verzoenen. Denise de Ridder kijkt om zich heen, in Trump country, voor de Gedragscolumn.

Terugkeer van Roseanne laat de blijvende verwarring over Trumps verkiezing zien

Vorige week was er groot nieuws in de Verenigde Staten waar zelfs in Nederland even aandacht aan werd besteed. De televisieshow Roseanne is na ruim twintig jaar weer op de buis en een recordaantal van ruim achttien miljoen Amerikanen keek naar de eerste aflevering.

In de serie gaat het van oudsher om het leven van working class-gezinnen die aan de onderkant van de Amerikaanse samenleving bungelen en moeten sappelen om hun leven een beetje op orde te krijgen. Vriend en vijand van de serie waren benieuwd hoe hoofdfiguur Roseanne en haar familie geportretteerd zouden worden in het Trump-tijdperk.

Op het eerste gezicht lijkt de serie genuanceerd. Spil van de familie Roseanne laat prominent weten dat ze Trump-aanhanger is en dankt in een gebed dat “he made America great again”; een pikant detail, omdat Roseanne (ook in het echt haar naam) in het leven buiten de serie luidruchtig met Trump sympathiseert. Maar Roseannes televisiezus noemt haar deplorable (zoals Hilary Clinton Trump-aanhangers noemde).

Verademing

Sommige kijkers lijken uit die ogenschijnlijke nuance, waarbij beide partijen een stem krijgen, hoop te putten. Op Twitter zie je naast felle voor- en tegenstanders ook mensen, onder wie naar eigen zeggen ‘links-democraten’, die in de serie een poging zien om het verdeelde land te verzoenen. Ze vinden de serie humoristisch en een verademing na het ‘Trump-bashen’ in progressieve televisieshows. Zelfs The New York Times schaarde zich in het kamp van de hoopvollen en noemde Roseanne een kans om diepgaand aandacht besteden aan het leven onder Trump.

Toch wordt het succes van de serie vooral gevierd in het conservatieve kamp, met als hoogtepunt een persoonlijk telefoontje van de president naar Roseanne, waarin hij claimt dat de serie zo goed weergeeft waar de trumpiaanse politiek voor staat.

Verwarring

Gemiste kans op een verzoenende serie dus. Hoe mooi zou het zijn als er echt een televisieprogramma was dat op een voor velen toegankelijke manier probeert te duiden wat er gebeurt in Amerika onder Trump of – beter nog – wat er gebeurd is in al de jaren die voorafgingen aan Trumps overwinning. Het lijkt alsof veel mensen nog steeds in verwarring zijn over wat er precies aan de hand is.

Ik verblijf voor een paar maanden in een progressieve academische enclave midden in Trump country in het conservatieve zuiden. Mijn tijdelijke collega’s zijn slimme en welwillende mensen met het hart op de goede plaats. Ze drinken verantwoord geteelde koffie, doneren als ze afrekenen bij de supermarkt geld aan vluchtelingenprojecten, steunen de eerste openlijk homoseksuele burgemeester van hun stad en rijden soms zelfs in elektrische auto’s – en ze snakken naar een goede verklaring voor de staat van verdeeldheid waarin Amerika zich bevindt.

Sommigen beginnen zelfs te huilen als je over Trump begint. Ik heb het al een paar keer meegemaakt: mensen die huilen omdat ze zich machteloos en moedeloos voelen en maar geen vat op krijgen op wat er de afgelopen jaren is gebeurd. Helaas helpt huilen niet tegen verdeeldheid, net zomin als het koesteren van progressieve waarden. Misschien helpt het wel om beter te begrijpen hoe minder fortuinlijke mensen zo gemakkelijk valse hoop kregen door de campagne van Trump. Maar daarvoor heb je wel een oprechte en serieuze variant op Roseanne nodig.

-----

Denise is NRC column # 12, January 12, 2018

Ontgroening mag geen ticket zijn voor de maatschappelijke top

(Lees het NRC artikel)

Misschien nog wel kwalijker dan de cultuur van vernedering en intimidatie bij de ontgroening is de handigheid om daarmee weg te komen. Dat schrijft hoogleraar psychologie Denise de Ridder in de Gedragscolumn.

Ruim een week geleden verschenen de Praeses en Vice-Praeses van de Utrechtse studentenvereniging UVSV in de late night show van Eva Jinek om hun beklag te doen over de beschuldigingen van onheuse ontgroeningspraktijken door het televisieprogramma RamBam.

Met opmerkelijke zelfverzekerdheid en zonder een spoor van schuldbewustzijn beweerde de toekomstige fine fleur dat de undercover geschoten beelden van intimidatie en vernedering  tijdens de ontgroening insinuaties waren die nergens op sloegen. Met als klapstuk een zielige UVSV aspirante die was meegebracht om publiekelijk te getuigen dat er geen sprake was van wantoestanden.

Primitieve rituelen

Uit de kranten weten we al het een en ander van de onsmakelijke, seksistische en gewelddadige voorvallen in de corpora, maar toch leidden de ontluisterende televisiebeelden van de primitieve ontgroeningsrituelen tot ophef in de media. De corpora zelf zijn van mening dat het de ‘vermeende incidenten’ niet veel om het lijf hebben en bijdragen aan het vormen van een hechte groep. Je kunt je net als de Utrechtse hoogleraar Frits van Oostrum afvragen of het nodig is om op iemands hoofd te gaan staan of hem een fles jenever te laten drinken om een ingroup-gevoel te bewerkstelligen.

Dat kan stukken eenvoudiger, bijvoorbeeld door als groep iets nuttigs te doen voor de samenleving. Toen ik lang geleden lid werd van een studentenvereniging gingen we prunussen trekken voor Staatsbosbeheer en had de ‘vernedering’ niet meer om het lijf dan proberen overeind te blijven in een grote groep eerstejaars die allemaal probeerden een beetje leuk over te komen. Aan mijn softe ontgroening van destijds heb ik desalniettemin een groep vrienden overgehouden die allemaal goed terecht gekomen zijn, al zitten er geen captains of industry bij.

Beschimpen

De corporaleden van nu denken daar anders over en uiteraard staat het elke corpsbal vrij om zich te laten beschimpen en bespuwen als hij denkt dat dit nodig is om erbij te horen. Wat kwalijk is dat die bedenkelijke manier van omgaan met elkaar gecultiveerd wordt in een groep studenten die klaargestoomd wordt voor leidende posities in het bedrijfsleven of bij de overheid. Het is geen geheim dat de corpora een hecht netwerk vormen waarmee je je voordeel kunt doen als je in beeld wilt komen voor een topfunctie.

Misschien nog wel kwalijker dan de cultuur van vernedering en intimidatie is de handigheid om daarmee weg te komen. De meeste corpora zijn snugger genoeg om te snappen dat incidenten op weerstand stuiten en kondigen obligaat ‘cultuurverandering’ aan als er weer eens commotie ontstaat over een of ander voorval dat de media haalt. De Utrechtse corpsmeisjes gingen nog een stapje verder en deden niet eens een poging om zich te verontschuldigen maar ontkenden met een uitgestreken gezicht alle aantijgingen. Afgaande op het optreden bij Jinek zie ik voor hen een gouden toekomst weggelegd. Als je zo onbewogen dit soort excessen weet goed te praten heb je een bijzonder  talent.

Vernedering

Historicus Pieter Caljé beweert dat de corpora ooit in het leven zijn geroepen om studenten te beschaven. Wetende dat de leden van de corpora door hun netwerk toegang hebben tot de maatschappelijke elite wordt het hoog tijd dat ze daarop aangesproken worden. Dat de universiteitsbesturen maatregelen hebben aangekondigd tegen de corpora die zich schuldig maken aan wanpraktijken is een belangrijke stap die misschien vooral symbolisch is maar wel duidelijk maakt dat vernedering en intimidatie geen entreeticket mogen zijn voor een maatschappelijke topfunctie.

Denise de Ridder is hoogleraar psychologie aan de Universiteit Utrecht en doet onderzoek in het SelfRegulationLab. De gedragscolumn verschijnt wekelijks en wordt geschreven door sociale wetenschappers.

-----

Denise in NRC column # 11, December 12, 2017

Onafhankelijk onderzoek is meer dan de conclusies niet herschrijven

(Lees het NRC artikel)

Ook buiten het WODC hebben wetenschappers te maken met ongeduldige opdrachtgevers die snelle oplossingen eisen. Wie daar naar op zoek is, kan beter consultancy inhuren, schrijft Denise de Ridder in de Gedragscolumn.

Nederland was in rep en roer na het nieuws dat ambtenaren van het ministerie van Justitie & Veiligheid de conclusies van een onderzoeksrapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) hadden herschreven. Dat deden die ambtenaren omdat de bevindingen niet goed pasten bij het coffeeshopbeleid dat het ministerie voor ogen had.

De ingreep van het ministerie is onaanvaardbaar en in zekere zin ook onbegrijpelijk: als je op voorhand toch al voornemens bent om je beleid coûte que coûte door te voeren, kun je net zo goed de moeite van onderzoek besparen. Het is nu eenmaal het goed recht van overheden om plannen te maken die niet geschraagd zijn door wetenschappelijke feiten. Dat laat onverlet dat ze graag wetenschappers inhuren om hun beleid te legitimeren.

Vaker

De grote vraag is of de verregaande bemoeienis van het ministerie een incident is of dat dit soort praktijken vaker voorkomt. De president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen José van Dijck haastte zich om te verklaren dat dit probleem mogelijk vooral bij aan de overheid gelieerde ‘rijkskennisinstellingen’ zoals het WODC speelt, maar niet aan de academische instituten omdat die over een integriteitscode beschikken die garandeert dat onwelkome conclusies niet worden aangepast.

Toch krijgen ook universiteiten te maken met de lastige vraag in hoeverre zij moeten meegaan met de vragen die gesteld worden door maatschappelijke instituten. Universiteiten hebben niet alleen de opdracht om wetenschappelijk onderzoek van goede kwaliteit te produceren maar moeten ook voldoen aan de eis van maatschappelijke relevantie. Een belangrijke graadmeter daarvoor is of ze intensief samenwerken met maatschappelijke partners zoals overheden of bedrijfsleven. Het is een goede zaak dat wetenschappers niet louter hun (al dan niet linkse) hobby’s bedrijven en zich bekommeren om de grote vragen waar de maatschappij mee worstelt. De meeste wetenschappelijke onderzoekers hebben dat inmiddels begrepen en proberen een bijdrage te leveren aan vraagstukken die de samenleving van belang vindt.

Quick fix

De andere partij echter – of het nu gaat om overheden, ondernemingen of maatschappelijke organisaties – is nog druk zoekende naar haar rol. Vaak lijken ze vooral geïnteresseerd in kortetermijnoplossingen voor de concrete problemen in hun eigen instituut. Maar daar is de wetenschap niet voor bedoeld. Wie op zoek is naar quick fixes kan beter consultancy inhuren die precies levert waar de opdrachtgever om vraagt (vaak voor een fiks hoger bedrag dan het gemiddelde wetenschappelijk onderzoek kost). Academische instituten zijn er nu juist om met nieuwe inzichten te komen die verder reiken dan voor de hand liggende kant-en-klare oplossingen - en ja, dat kost wat meer tijd en geeft wat meer onzekerheid over de uitkomst.

Creativiteit

Het ongeduld van de maatschappij werd met name duidelijk in het inmiddels al weer bijna achterhaalde Topsectorenbeleid waarbij bedrijven zouden meebetalen om te investeren in nieuwe kennis maar het zelden konden opbrengen om voor iets te betalen wat niet voor henzelf van onmiddellijk nut was. Of, zoals de CEO van een grote onderneming mij ooit toevertrouwde alsof hij een grote geste deed: wij zeggen niet hoe jullie het moeten doen, als jullie maar doen wat wij jullie zeggen.

Onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek heeft meer om het lijf dan niet toelaten dat opdrachtgevers de conclusies herschrijven. Het betekent ook dat maatschappelijke partners de wetenschap de tijd en de ruimte moeten gunnen om hun creativiteit los te laten op lastige vraagstukken.

Denise de Ridder is hoogleraar psychologie aan de Universiteit Utrecht en doet onderzoek in het SelfRegulationLab. De gedragscolumn verschijnt wekelijks en wordt geschreven door sociale wetenschappers.

----

Denise in NRC column # 10, November 14, 2017

Een slecht excuus is een poging om onder de regels uit te komen

(Lees het NRC artikel)

Een goed excuus is een getuigenis dat je de regels erkent en je best zal doen om je leven te beteren. Denise de Ridder in de gedragscolumn over de #MeToo kwestie.

Na beschuldigingen van verregaande seksuele intimidatie bood filmproducer Harvey Weinstein zijn verontschuldigingen aan, net als acteur Dustin Hoffman, regisseur Job Gosschalk en theaterdocent Jappe Claes dat deden voor hun wangedrag. De stroom van beschuldigingen van seksueel machtsmisbruik lijkt maar niet op te houden, en zo ook de daarop volgende bekentenissen met het onvermijdelijke mea culpa.

Vorige week kwam de zoveelste #MeToo beschuldigde, stand-upcomedian Louis C.K., in het nieuws vanwege zijn ongewenste intimiteiten en ook hij kwam weer met excuses. Reden voor reputatiedeskundige Paul Stamsnijder om te stellen dat er sprake is van excuusinflatie. Er zijn er nu zo vaak verontschuldigingen voor misdragingen uit het verleden aangeboden dat de geloofwaardigheid ervan in het geding komt, zegt Stamsnijder.

Tactisch of oprecht

Daarmee raakt hij aan een belangrijk punt, want de grote vraag is hoe we moeten aankijken tegen de excuses van deze mannen die hun handen niet konden thuis houden. Gaat het hier om een oprechte spijtbetuiging of om een tactische zet om verantwoordelijkheid te ontlopen en het eigen geweten te sussen?

De Amerikaanse psycholoog Charles Snyder publiceerde eind vorige eeuw veelvuldig over excuses. Hij is van mening dat verontschuldigingen vaak gratuite uitvluchten zijn van mensen die hun falen willen rationaliseren door te verwijzen naar omstandigheden waar ze zogenaamd geen greep op hebben (“Ik had mezelf niet in de hand”). Door een beroep te doen op een niet al te ongeloofwaardig smoesje kan degene die in gebreke blijft ‘onderhandelen met de realiteit’ (zoals Snyder het noemt) en zijn positieve zelfbeeld in stand houden. Vaak gaat het daarbij om little white lies die iedereen van tijd tot tijd gebruikt om een verplichting te ontlopen.

Snyder schatte echter dat niet minder dan 20% van de bevolking zo vaak en zulke flagrante leugens opdist om hun wanprestaties te rechtvaardigen dat ze er emotionele schade van ondervinden.

Danig ongepast

Geen wonder dus dat excuses in een kwaad daglicht staan. Ze worden gezien als laffe smoesjes die mensen die er een potje van maken vrijpleiten van verantwoordelijkheid voor hun daden (soms met gevaar voor eigen welbevinden), maar waar degenen die er het slachtoffer van zijn helemaal niks aan hebben. En toch is een zwak excuus nog altijd  beter dan geen excuus of glashard ontkennen zoals acteur Kevin Spacey deed. Zelf mocht ik onlangs ervaren dat een collega hoogleraar een faux pas maakte door me op schalkse wijze toe te voegen of ik een beurt wilde, nadat ik in een vergadering had gevraagd wanneer ik aan de beurt was om mijn zegje te doen.

Hoewel relatief onschuldig was de opmerking van een zodanige ongepastheid dat ik een excuus wel op zijn plaats had gevonden. Snyder wijst er terecht op dat excuses niet alleen het zelfbeeld van degene die in de fout gaat beschermen maar ook werken als ‘sociale smeerolie’.

Naïef?  Het hangt er maar van af wat de excuusmaker voor ogen heeft. Met een slecht excuus doet iemand een beroep op een uitzonderingsclausule en zegt met zoveel woorden dat de geldende regels niet op hem van toepassing zijn. Een goed excuus daarentegen is geen rechtvaardiging van het eigen wangedrag maar een getuigenis dat je de regels erkent en je best gaat doen om in de toekomst je leven te beteren. Laten we hopen dat ten minste een paar van de #MeToo daders het goed menen en echt iets aan hun gedrag willen veranderen.

Denise de Ridder is hoogleraar psychologie aan de Universiteit Utrecht en doet onderzoek in het SelfRegulationLab. De gedragscolumn verschijnt wekelijks en wordt geschreven door sociale wetenschappers.

-----

Denise in NRC column # 9, October 10, 2017

Door de vegetarische slager te corrigeren, leidt de NVWA ons af van het echte probleem: de vleesconsumptie moet omlaag. Dat schrijft Denise de Ridder deze week in de Gedragscolumn.

Vlees vinden we lekker, dus prijs vega aan als ‘vlees’

(Lees het NRC artikel)

Afgelopen week tikte de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) de Vegetarische Slager op de vingers. De slager die geen vlees verkoopt zou de consument misleiden door haar vegetarische producten aan te prijzen met termen als ‘vegetarische kipstuckjes’, ‘gerookte speckjes’ en ‘gehackt’. In het algemeen gesproken zit ik als consument niet te wachten op quasi-nostalgische aanduidingen met ‘ck’ op de verpakking, maar in het geval van de kipstuckjes kan ik daarmee leven omdat deze vleesvervanger een van de weinige lekkere vegetarische producten is, die zeg maar bijna net als echt vlees smaakt. Na de commotie rondom de recente actie van de NVWA, begreep ik dat de ‘ck’ het antwoord was van de Vegetarische Slager op aantijgingen van een paar jaar geleden dat de consument in de war zou raken van de naam ‘vegetarisch vlees’; de opzettelijke spelfout zou de consument attenderen op het vleesloze karakter van het vegetarisch product. Ik mag die kwinkslag juist wel en ik kan me niet goed voorstellen dat consumenten werkelijk zou denken dat ‘vegetarische kipstuckjes’ ook echt kip bevatten.

Het echte probleem wordt genegeerd door NVWA
Het kan natuurlijk zijn dat sommige mensen de grap in deze contradictio in terminis niet appreciëren, maar dan nog doet de bezorgdheid van de NVWA om de arme onwetende consument wat benepen aan en gaat ze in haar scherpslijperige redenering voorbij aan het echte probleem – namelijk dat de vleesconsumptie drastisch omlaag moet om ons dieet gezonder, veiliger en duurzamer te maken. De grote vraag is alleen hoe je consumenten kunt bewegen om minder vlees te eten, want mensen zijn dol op vlees. Niet alleen verstokte vleeseters vinden vlees lekker, maar ook flexitariërs houden van vlees. Zelfs principiële vegetariërs die het immoreel vinden om dieren te slachten voor consumptie hebben een liking voor vlees ondanks de weerzin die het bij hen oproept, zo vond de Amerikaanse psycholoog Paul Rozin in een studie die hij publiceerde in het tijdschrift Psychological Science in 1997.

Het vlees is bij de meeste mensen zwak
Niet iedereen kan zich de morele superioriteit van de overtuigde vegetariër veroorloven om zijn lust voor vlees te overwinnen. Bij de meeste mensen is het vlees zwak; zij vinden vlees gewoon natuurlijk, normaal, nodig en lekker, zelfs als ze verstandige redenen kunnen bedenken om minder vlees te eten. Die grote groep doe je een plezier door hen vegetarische producten voor te schotelen die zoveel mogelijk op vlees lijken.

De Vegetarische Slager heeft dat goed begrepen tot ergernis van de vleeslobby die de vega-slager van hypocrisie beschuldigt en stelt dat ze meelift op de populariteit van vlees onder consumenten terwijl ze vlees verguizen. Maar dat is precies het punt. De marketing van de Vegetarische Slager speelt perfect in op het verlangen van consumenten naar vlees door haar producten zoveel mogelijk te laten lijken op vlees. Als je wil dat mensen minder vlees eten moet je ze een alternatief bieden dat de smaak en de uitstraling heeft van vlees. Wat je vooral niet moet doen is proberen  consumenten over te halen om goed bedoelde buitenissige vega-producten te kopen als zeewierburgers of krekelburgers omdat het eten van zeewier of insecten (op zich goede vleesvervangers) op grote weerzin stuit, afgezien van die enkele grootstedelijke hipster die het leuk vindt om deze burgers uit te proberen. Vegetarische kipstuckjes met ck mogen wat mij betreft gewoon blijven.

Denise de Ridder is hoogleraar psychologie aan de Universiteit Utrecht en doet onderzoek in het SelfRegulationLab. De gedragscolumn verschijnt wekelijks en wordt geschreven door sociale wetenschappers.

-----

Denise in NRC column # 8, April 26, 2017

Neem menselijk tekort serieus als burger zelfredzaam moet worden

(Lees het NRC artikel)

“Overheid heeft geen realistisch beeld van burger” kopte de NOS app gisterenmiddag en lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid Mark Bovens haalde er het 8 uur journaal mee. De WRR laat van zich horen met haar rapport Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op zelfredzaamheid dat gisteren werd aangeboden aan staatssecretaris Klaas Dijkhoff van Veiligheid en Justitie.

In dat rapport adviseert de WRR de overheid om wat meer rekening te houden met het doenvermogen van burgers en beleid niet uitsluitend te baseren op hun denkvermogen. Het rapport laat met allerlei voorbeelden overtuigend zien dat het vermogen van mensen om goede keuzes te maken niet alleen afhankelijk is van goed kunnen nadenken over de vele opties op het gebied van werk, gezondheid en financiën, maar ook en vooral van het vermogen om actie te ondernemen, plannen te maken en verleidingen te weerstaan – kortom om je eigen gedrag in goede banen te leiden.

Rationeel handelen

Met een handzame samenvatting van psychologisch onderzoek naar doenvermogen in de afgelopen tien jaar laat de WRR zien dat burgers in de problemen komen als beleid ervan uitgaat dat mensen onder alle omstandigheden rationeel handelen. Dat geldt niet alleen voor kwetsbare groepen als mensen met weinig geld of opleiding of mensen die onverwacht te maken krijgen met allerlei tegenslag, maar eigenlijk voor iedereen die even geen zin om de post van de belastingdienst open te maken, zich aan de snelheidsbeperkingen te houden of bij te houden hoeveel stappen hij vandaag heeft gezet om gezonder te leven.

Deze inzichten zijn al jaren gemeengoed onder gedragsexperts maar die zijn er tot dusver niet in geslaagd om deze kennis goed op de agenda te krijgen van beleidsmakers en politici. Goed dus dat de WRR hier prominent aandacht voor vraagt.

Soft paternalisme

De WRR signaleert verder terecht dat er vooralsnog weinig aanwijzingen zijn dat het individuele doenvermogen gemakkelijk verbeterd kan worden. Zij adviseert om die reden om te investeren in keuze-architectuur, een vorm van soft paternalisme waarin de overheid de burger niet in zijn eentje laat aanmodderen met al die lastige beslissingen maar een helpende hand toesteekt in de vorm van beleid dat is toegesneden is op het menselijk tekort.

Het is verheugend dat het rapport goed werd ontvangen bij het gezelschap van beleidsmakers, ambtenaren en wetenschappers (onder wie ikzelf) dat bij de presentatie aanwezig was. Zo ook bij onze slimme staatssecretaris die op persoonlijke titel onthulde dat hij gecharmeerd was van het gedachtengoed dat het rapport uitdraagt en en passant bekende dat hij als enige van het kabinet de dikke pil Thinking Fast and Slow van Daniel Kahneman wel twee keer had gelezen. Dat gaat de goede kant op, want de meeste wetenschappers die ik ken halen met moeite een keer.

De WRR hamert er op dat de overheid er niet alleen op moet letten dat burgers wetten kennen maar ook moeten ‘kunnen’ en dat maatregelen zo geformuleerd moeten worden mensen in staat zijn om ze na te leven, ook als zij een beperkt doenvermogen hebben. Zo’n pleidooi zou tien jaar geleden nog als ongewenste betutteling zijn weggezet, maar inmiddels lijkt voor alle partijen duidelijk dat de participatiemaatschappij alleen kan functioneren bij een serieuze vorm van steun om burgers zelf verantwoordelijkheid te laten dragen voor hun welzijn.

-----

Denise in NRC column # 7, March 22, 2017

Ook mensen in armoede houden zich bezig met zelfontplooiing

(Read NRC article)

Is de kloof tussen ‘volk’ en ‘elite’ te verklaren uit de mate waarin hun basisbehoeften zijn vervuld? In de gedragscolumn legt Denise de Ridder uit waarom die theorie wel aantrekkelijk is, maar ook bewezen onwaar.

Na de uitslag van de Tweede Kamer verkiezingen waarbij het aantal stemmen dat de populisten wisten te trekken nog enigszins meeviel, is er bij veel mensen een zekere opluchting dat de kloof die gaapt tussen het volk en de elite wellicht ietsje kleiner is dan verondersteld. Toch blijven de zorgen aanhouden en breekt menigeen zich het hoofd over de vraag waarom een significant deel van de Nederlandse bevolking zich zo slecht gehoord voelt door het zogeheten weldenkende deel van de natie. Een paar weken geleden kwam neurowetenschapper Victor Lamme met een verrassende verklaring waarvoor hij een beroep deed op het gedachtengoed van humanistisch psycholoog Abraham Maslow (1908-1970).

Basisnoden

Maslow heeft furore gemaakt met zijn piramide van behoeften waarin hij verschillende soorten noden onderscheidt die bepalen waar mensen warm voor lopen: aan de basis staan lichamelijke behoeften zoals eten, slapen en onderdak en aan de top ontplooiing en persoonlijke groei. Tussen deze twee uitersten wordt iemands gedrag bepaald door de behoefte aan veiligheid en zekerheid, deel uitmaken van een sociale gemeenschap, en waardering voor je prestaties.

Maslow’s model veronderstelt een hiërarchie. Net als bij een computerspelletje kun je pas door naar het volgende niveau als de behoeften van het daaronder liggende niveau vervuld zijn. Als de basisnoden om in leven te blijven onder druk staan, is iemand volgens Maslow dus gedoemd om op het basale niveau te blijven functioneren en komt hij niet toe aan de hogere behoeften. Bertolt Brecht zei het al: ‘Erst das Fressen und dann die Moral’.

Gesappel

Lamme haalt het oude model van Maslow uit de kast om uit te leggen waarom de elite zich zo weinig gelegen laat liggen aan de noden van de bevolking: zij zijn lekker bezig in de top van de piramide met zichzelf te manifesteren zonder zich te bekommeren om het gesappel van het volk dat is blijven steken op niveau 1 en niet de kans krijgt om zichzelf te ontplooien. De piramide van Maslow heeft voor veel mensen een intuïtieve aantrekkingskracht en is populair in curieuze trainingen waarin mensen op zoek moeten naar zichzelf om beter te kunnen presteren – maar in wetenschappelijke kringen omstreden.

Belangrijkste kritiekpunt is dat er geen enkel bewijs is voor de veronderstelde hiërarchie. In een recente studie onder meer dan 60.000 mensen vonden de Amerikaanse psychologen Diener en Tay geen aanwijzingen dat eerst basisbehoeften vervuld moeten zijn voor iemand door kan naar het volgende niveau.

Ook mensen die in armoede leven zijn – extreme situaties daargelaten – niet alleen begaan met het lenigen van hun primaire noden maar kunnen tegelijkertijd bezig zijn met hogere behoeften als compassie, gemeenschapszin, goede prestaties en ja, zelfs zelfontplooiing. Ook vonden de onderzoekers geen ondersteuning voor het idee dat je vanzelf door gaat naar het volgende niveau als voldaan is aan de basisbehoeften. Jammer genoeg wordt niet iedereen die te eten heeft en een dak boven zijn hoofd vanzelf een mens die zich bekommert om anderen, verantwoordelijkheid neemt of zichzelf ontwikkelt.

Ongenoegen

Dat zien we ook terug in Nederland. In de afgelopen tientallen jaren is de welvaart gestegen, maar het ongenoegen lijkt navenant toegenomen te zijn. Wie de kloof wil verklaren moet dus met iets beters komen dan de behoeftenpiramide. Maslow schijnt zich aan het einde van zijn leven te hebben afgevraagd hoe het toch komt dat zo weinig mensen ontplooiing nastreven als eenmaal hun basale behoeften bevredigd zijn. Helaas is hij gestorven voor hij het antwoord wist.

-----

Denise in NRC column # 6, March 6, 2017

This is the sixth column of the ‘Gedragscolumn’ series in NRC, in which Denise voices her opinion on the basic income and the duty to seek work. Read it below (or here).

Alleen volwaardige burgers solliciteren uit zichzelf

De sollicitatieplicht schrappen, zoals bij het basisinkomen-experiment in Utrecht, is waarschijnlijk niet voldoende om jarenlange apathie te doorbreken. Dat kan alleen door mensen het gevoel te geven dat ze erbij horen, schrijft Denise de Ridder in de Gedragscolumn.

Terneuzen, ooit een leuk stadje aan de Schelde waar ik mijn jeugdjaren doorbracht maar inmiddels ten prooi gevallen aan grauwe stadsvernieuwing en lege winkelstraten (maar wel met het laagste percentage werklozen van Nederland), leek even de primeur te hebben met een experiment om een basisinkomen te introduceren voor twintig langdurig werklozen. Staatssecretaris Jetta Klijnsma stak er een stokje voor en nu gaat Utrecht (waar ik nu woon) met de eer strijken.

Wethouder Victor Everhardt heeft in samenwerking met een groep economen van de Universiteit Utrecht een vergelijkbare proef aangekondigd die juridisch wel door de beugel kan. Utrecht deelt geen basisinkomen uit maar ontslaat werklozen van de plicht om te solliciteren en loopt zo beter in de pas met de Participatiewet die niet toestaat dat mensen geld krijgen zonder daarvoor iets terug te doen. De verwachtingen over de effecten zijn torenhoog: niet alleen zal een zogeheten regelarme bijstand ervoor zorgen dat werklozen sneller de weg naar de arbeidsmarkt terugvinden. Maar ook dat ze minder schulden hebben en actiever worden, ja zelfs dat ze een gezonder en gelukkiger leven krijgen, zo meldt de wethouder in een interview met NRC.

Een euro corrumpeert

De gedachte achter een gelukkig leven met een uitkering zonder reïntegratieverplichtingen is even simpel als sympathiek. Als mensen zich niet druk hoeven te maken over solliciteren hebben ze minder zorgen en kunnen ze zich beter ontplooien. Dat idee doet denken aan de psychologische literatuur over intrinsieke en extrinsieke motivatie, populair onder ouders, leraren, sportcoaches en werkgevers – en nu dus ook bij sommige bestuurders. Zo weten veel ouders dat het belonen van goede prestaties de intrinsieke motivatie corrumpeert en dat je dus geen euro aan je kind moet geven als hij een keer scoort met voetbal. En werkgevers weten (of zouden moeten weten) dat een bonus voor een werknemer die een opdracht heeft binnengehaald de lol verpest die mensen ervaren als ze helemaal uit zichzelf een goede prestatie leveren. Om dezelfde reden zou je ook niet met een verplichting moeten afdwingen dat mensen solliciteren als ze dat niet uit zichzelf al doen. Ook dat is funest voor de intrinsieke motivatie.

Apathie doorbreken

Het Utrechtse experiment gaat ervan uit dat het weghalen van de sollicitatieplicht ertoe bijdraagt dat mensen die zonder werk thuis zitten uit eigen beweging een baan gaan zoeken en daar ook meer plezier aan beleven. Langdurige werkloosheid is een enorme aanslag op iemands levensgeluk en alleen al om die reden zijn experimenten als die in Utrecht de moeite waard. Maar de vraag is natuurlijk of het echt zo eenvoudig werkt. Mogelijk neemt hun extrinsieke motivatie om te solliciteren af en hebben mensen minder stress, maar dat is waarschijnlijk niet voldoende om de apathie van jarenlang gedwongen niets doen te doorbreken.

Echt meedoen op basis van intrinsieke motivatie kun je niet bewerkstelligen door een plicht te schrappen. Dat kan alleen door mensen het gevoel te geven dat ze ertoe doen, iets kunnen en erbij horen. Dat hadden ze in Terneuzen beter begrepen. Een basisinkomen geeft een duidelijk signaal dat iemand als volwaardig burger meetelt. En misschien is het dan niet eens zo’n gek idee om een kleine tegenprestatie voor zo’n basisinkomen te vragen – is het geen sollicitatieplicht dan wel een andere bijdrage die ervoor zorgt dat je weer mee kunt doen. Want een beetje extrinsieke motivatie is nog altijd beter dan helemaal geen motivatie.

-----

Denise in NRC column # 5, January 24, 2017

(Read NRC article)

Je bent jong, lakt je nagels en studeert wat

Een paar weken geleden gooide de rector van mijn eigen universiteit de knuppel in het hoenderhok door zich in het openbaar af te vragen of universitair onderwijs wel voor iedereen die dat ambieert toegankelijk moet zijn. Aan journalisten van NRC Next en De Morgen lichtte Bert van der Zwaan de centrale stelling toe van zijn net verschenen boek Haalt de universiteit 2040?: als de overheid minder investeert in het hoger onderwijs en er geen hogere collegegelden komen, is er simpelweg te weinig geld om de vele studenten die de universiteit nu bevolken een goede opleiding te geven en moet er dus wel geselecteerd worden. Op die redenering valt weinig af te dingen – anders dan een fors pleidooi voor een grotere investering in het hoger onderwijs.

Geen talent, ambitie of discipline

Maar Van der Zwaan vroeg zich ook af of iedereen die nu studeert wel echt thuishoort op de universiteit en bracht het hete hangijzer van selectie aan de poort te sprake. Dat is een gedachte die bij meer universitaire medewerkers leeft, maar niet vaak hardop naar buiten wordt gebracht. Een aantal studenten – in de Utrechtse context enkele duizenden van de huidige 30.000, schat Van der Zwaan – mist het talent, de ambitie en de discipline voor een universitaire opleiding.

Voor zover het gaat om talent weet ik niet of het zinvol is om al in een vroeg stadium te selecteren. Goede criteria om academisch talent bij 18-jarigen op te sporen zijn schaars. Anders dan bij het conservatorium kunnen we studenten nu eenmaal niet een stukje laten voorspelen om te kijken of ze het in zich hebben. Als het gaat om selectie op ambitie en discipline kan ik me wel vinden in de redenering van de Utrechtse rector. Net als veel van mijn collega’s word ik met enige regelmaat geconfronteerd met studenten die je glazig aankijken als je ze vraagt wat ze vinden van de literatuur die ze moesten bestuderen, die zitten te Facebooken terwijl je je best doet een belangrijke theorie uit te leggen, of – dieptepunt – hun nagels zitten te lakken tijdens college.

Afrekenen op afwachtend, schools gedrag

Het lastige van selectie aan de poort is echter dat het om grotere aantallen gaat dan de geschatte 10% die zich niet gedragen naar het profiel van de ideale student en die de academische normen van hard en gemotiveerd studeren aan hun laars lappen –  naast de ijverige, creatieve en scherpzinnige studenten die er toch heus ook in grote getale zijn.

Misschien moeten we dan ook niet zozeer vooraf willen selecteren op ambitie en discipline, maar het studenten bijbrengen tijdens hun studie. We zouden kunnen beginnen met de studie wat minder vrijblijvend te maken en studenten afrekenen op hun afwachtende en schoolse studiegedrag. Wellicht horen er minder studenten thuis op de universiteit dan het grote aantal dat we nu jaarlijks verwelkomen.

Maar een topuniversiteit die vooral gericht is op wetenschappelijke bollebozen is het andere uiterste. De samenleving heeft behoefte aan slimme en doortastende mensen met een academische houding die in staat zijn goed na te denken over de complexe problemen van de moderne maatschappij als ze na hun afstuderen buiten de universiteit aan het werk zijn. Het wetenschappelijk toptalent waar de universiteiten naar op zoek zijn komt vanzelf wel bovendrijven. Voor de grote meerderheid geldt dat de universiteit hen moet aanleren om zich academisch te gedragen.

-----

Denise in NRC column # 4, December 13, 2016

Tegenstanders van vaccinatie zijn immuun voor voorlichting

(Read NRC article)

Over weinig zaken bestaat zoveel zekerheid in de medische wetenschap als over het nut van vaccinaties: ze sparen levens en hebben nauwelijks bijeffecten. Tot niet zo lang geleden was dit ook een geaccepteerd feit bij het grote publiek, met uitzondering van een groep strenge gelovigen die menen dat ziekte en gezondheid aan god moeten worden overgelaten. Dat veranderde toen in 1998 de Lancet een artikel van de arts Andrew Wakefield publiceerde waarin hij een verband suggereerde tussen vaccinatie en autisme. Sinds die tijd zijn er allerlei anti-vaxgroepen actief en wordt op sociale media volop gespeculeerd over de kwade kanten van vaccinaties. Wakefield’s onderzoek bleek op drijfzand te berusten en de man verloor zijn medische bevoegdheid wegens fraude. Maar dat heeft speculaties over de vermeende onveiligheid van vaccins niet doen afnemen. Integendeel.

Verdwaalde zielen bijspijkeren

Sommige ouders geloven zelfs dat hun kinderen geen risico lopen als het gaat om de ziektes die we proberen te bestrijden met vaccinaties of dat die ziektes niet ernstig zijn. In Nederland maakten we voor het eerst kennis met felle tegenstanders tijdens de invoering van vaccinatie tegen het HPV virus in 2010. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, verantwoordelijk voor vaccinatieprogramma’s, is zich een hoedje geschrokken van de negatieve reacties en heeft er lang over gedaan om met een antwoord te komen. Maar nu pakken ze groot uit en investeren in een voorlichtingscampagne van 2 miljoen om verdwaalde zielen bij te spijkeren over het nut van vaccinatie.

Als het de bedoeling was van het RIVM om discussie op te roepen, is de campagne nu al geslaagd. Bij Jeroen Pauw mochten drie moeders die niet op hun mondje gevallen waren hun gal spuwen over vaccinatie. Elk voorzichtige tegenwerping van de bedeesde arts aan tafel werd terzijde geschoven als flauwekul en was olie op het vuur van hun complotdenken. Het gehele optreden was een fraaie demonstratie van het treurige feit dat educatie niet helpt als mensen heilig overtuigd zijn van het tegendeel en argumenteren al helemaal niet. Tegenstanders van vaccineren om de oren slaan met wetenschappelijke feiten voedt juist hun wantrouwen.

Respect tonen voor waarden

De Amerikaanse jurist Dan Kahan, verbonden aan Yale, liet in 2012 zien dat als het gaat om meningen die de uitdrukking zijn van sterk gevoelde persoonlijke waarden – of het nu gaat om vaccinatie of, in zijn onderzoek, klimaatverandering – discussie niet alleen onzinnig is maar juist averechts werkt. Goedbedoelde pogingen om mensen beter te informeren gaan uit van het idee dat tegenstanders niet snappen waar het om gaat. Maar die veronderstelling klopt niet. Mensen – vreemd genoeg, vooral als ze jong en hoog opgeleid zijn – redeneren niet op basis van rationele argumenten als het gaat om zaken die hen aan het hart gaan.

In het geval van vaccinatie lijkt de scepsis over wetenschappelijke feiten gevoed te worden door een gevaarlijk neo-romantisch verlangen naar ‘natuurlijk’ en ‘authentiek’ gecombineerd met een afkeer van technologie. Het zal niet helpen om over die waarden in discussie te gaan, is de conclusie van Kahan’s onderzoek. Als je wilt dat mensen open staan voor nieuwe feiten die niet passen bij hun overtuiging, moet je respect tonen voor hun waarden – hoe lastig dat ook is als het gaat om misvattingen over vaccinatie. Alleen op die manier is te voorkomen dat ze deze informatie aangrijpen om zich te koesteren in hun eigen gelijk.

-----

Denise in NRC # 3, November 16, 2016

(Read NRC article)

Trump buitte ongenoegen handig uit met de focus-illusie

Wanneer mensen gevraagd wordt om over een specifiek aspect van een probleem na te denken, zijn ze geneigd het belang ervan te overschatten. Het is deze ‘focus-illusie’ die door politici als Trump handig is aangegrepen, schrijft Denise de Ridder in de gedragscolumn.

Nog voordat de uitslag van de Amerikaanse verkiezingen bekend was, werd er al veel geschreven over de aanhangers van Trump, over hun onvrede en het gevoel niet gehoord te worden door de gevestigde politiek. Ik bleef hangen aan een interview in deze krant met de Amerikaanse sociologe Arlie Hochschild naar aanleiding van haar alom geprezen boek Strangers in their own land.

Daarin doet links-liberale Hochschild verslag van de vijf jaar dat ze leefde tussen haar Tea Party friends in Louisana om beter te begrijpen waar hun diepe gevoel van miskenning door het establishment vandaan komt. Het idee dat ze niet serieus genomen worden leeft heel sterk, merkte Hochschild, ook bij bewoners die aardig verdienen en gewoon meedoen in de maatschappij. Ze benadrukt dat het “logisch” is dat de Tea Party-aanhangers zich gekoeioneerd voelen omdat de normen van hun lokale gemeenschap niet gerespecteerd worden door de geprivilegieerde vrijzinnigen aan de kust.

Hoe tevreden je bent hangt ook af van waar je het mee vergelijkt

Dat deed me denken aan een studie van de twee Amerikaanse psychologen David Schkade en Daniel Kahneman uit 1998 naar het gevoel van onvrede dat heerst in het Amerikaanse binnenland. Schkade en Kahneman vroegen een kleine 2000 studenten uit de Midwest en California om aan te geven hoe tevreden ze waren met hun leven. De Midwest geldt in Amerika niet als de meest ideale plek om te wonen terwijl California staat voor zon, geluk en voorspoed. De voorspelling van de deelnemers aan het onderzoek – zowel die uit de Midwest als die uit California –  was dan ook dat de studenten uit California veel tevredener zouden zijn met hun leven.

Er bleek echter geen verschil. Absoluut gezien scoorden de studenten uit de Midwest even hoog op tevredenheid als de studenten uit California. Wel dachten ze dat de Californische studenten het beter hadden dan zijzelf. Vaak wordt deze studie aangehaald als voorbeeld van een focus illusie: wanneer mensen gevraagd wordt om over een specifiek aspect van een probleem na te denken, zijn ze geneigd het belang ervan te overschatten. Door studenten uit de Midwest te vragen om hun leven te vergelijken met dat van inwoners uit California werd het belang van mooi weer en een prettig leefklimaat sterk overdreven met als gevolg dat ze dachten dat zij het minder goed hadden.

Scherpte Trump alleen bestaande tegenstellingen aan?

Is de focus illusie een verklaring voor het ongenoegen van de Tea Party-aanhang in Louisiana? Misschien wel en chargeren ze het idee van niet serieus genomen te worden. Waarschijnlijker is echter dat ze wel een goede reden hebben om ontevreden te zijn, maar ook slachtoffer zijn van een behendig politicus die de focus illusie op gewiekste wijze weet uit te buiten door te hameren op het verschil met de elite. Hochschild is van mening dat Trump de Tea Party-aanhangers – door de bovenlaag weggezet als achterlijke en jammerlijke figuren – hun zelfrespect teruggeeft.

Dat valt nog maar te bezien. Net als andere politici is Trump een meester in het gebruiken van de focus illusie om mensen te laten geloven dat het belang van de zaken waar zij, de politici, de aandacht op vestigen een oplossing vormt voor alle problemen. Meestal zijn dat beloftes van beter onderwijs, betere gezondheidszorg of meer veiligheid. In het geval van Trump is dat anders. Hij weet de focus illusie behendig aan te grijpen om de bestaande tegenstellingen nog verder aan te scherpen.

-----

Denise in NRC column # 2, October 24, 2016

This is the second column of the ‘Gedragscolumn’ series in NRC, in which Denise voices her opinion on popular diet advises in the media. Read it below (or here).

Eet alleen aan tafel en tank geen calorieën bij de pomp

De Green Happiness affaire waarin twee hippe diëtisten eventjes het gesprek van de dag waren na een interview in deze krant ligt alweer een maand achter ons. Met hun omstreden dieetadviezen – geen eieren eten want dat is ‘menstruatie van een kip’ – haalden de ‘dieetguru’s’ zelfs nationale televisie. Naast hilarische commentaren was er vooral verontwaardiging over het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing voor het door henzelf als ‘gezond’ omschreven dieet.

Maar hoeveel eenduidig wetenschappelijk bewijs bestaat er eigenlijk voor een gezond dieet? In een recent artikel veegt voedingsonderzoeker John Ioannidis van het Stanford Prevention Research Center de vloer aan met het idee dat er wetenschappelijke consensus bestaat over de gezondheidseffecten van specifieke voedingselementen. Voor elke bewering dat voedingselement X effect heeft op gezondheidsparameter Y is er wel een studie te vinden die dit weer onderuithaalt.

Voedingsadviezen leiden nu tot verwarring

In Nederland worstelen de Gezondheidsraad en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu al jaren met de vraag hoe we deze complexe en soms tegenstrijdige informatie in een gemakkelijk te begrijpen advies aan de consument moeten gieten. Dat lukt in de meeste gevallen maar matig. Mensen krijgen veranderlijke en overgedetailleerde richtlijnen voorgeschoteld die leiden tot verwarring en scepsis over een gezond dieet.Geen wonder dat sommige diëtisten met een zekere jaloezie kijken naar de sexy adviezen van de green happiness meisjes met hun 200.000 volgers op Instagram. Volgens een enkeling heeft deze benadering, ook al is het klinkklare onzin, zelfs meer kans om Nederland aan het fruit en de groente te krijgen dan de saaie en vaak wat belerende adviezen van het Voedingscentrum. Als foodbloggers daarin zouden slagen, zou dat fantastisch zijn.

Maar behalve het handjevol foodie’s dat de posts van green happiness dagelijks tot zich neemt, lopen er in Nederland nog ruim 8 miljoen volwassenen en kinderen rond die een ongezond dieet hebben en (veel) te zwaar zijn. Een groot deel van die mensen wil graag afvallen en gezonder eten maar slaagt er niet in omdat ze niet weten hoe ze dat moeten doen: ze hebben niks met hippe bloggers en haken af bij saaie dieetadviezen.

Tijd voor radicale ommekeer

Misschien is het daarom tijd voor een radicale ommekeer in het volksgezondheidsbeleid. Als het niet gaat lukken om op korte termijn een aansprekend voedingsadvies te maken dat zowel wetenschappelijk onderbouwd is als gemakkelijk op te volgen in het dagelijks leven, moeten we het over een andere boeg gooien. Het zou al heel veel helpen als mensen minder eten zonder zich veel zorgen te maken over wat ze precies in hun mond stoppen. In onze moderne samenleving kunnen we 24 uur per dag op elke plek (veelal ongezond) eten krijgen, zelfs bij het benzinestation en de kassa van de bouwmarkt.

Een simpel dieetadvies zou daarom niet in detail moeten voorschrijven wat en hoeveel mensen moeten eten maar beter aangeven waar en wanneer het gepast is om te eten. Niet voor niets gooit Michael Pollan met zijn compacte eater’s manual Food Rules hoge ogen in Amerika – met tips als ‘Do all your eating at a table’ en ‘Don’t get your fuel from the same place your car does’ geeft hij consumenten een kans om meer greep te krijgen op een gezond dieet. Het is hoog tijd voor een Nederlandse versie van dit handboek voor eters.

-----

Denise in NRC column # 1, September 15, 2016

Denise reflects on the the recent developments regarding the legislative proposal on organ donation. This column is the first of the ‘Gedragscolumn’ series in NRC. Read the very interesting column below (or here).

Bij orgaandonatie geeft ‘ja tenzij’ meer mensen de kans te doen wat ze ook willen

Na jaren gesoebat over het hete hangijzer van actieve donorregistratie, gebeurde afgelopen dinsdag dan toch wat weinig mensen hadden zien aankomen. De Tweede Kamer stemde onverwachts en met een krappe meerderheid voor de initiatiefwet van D66, waarbij iedereen automatisch donor is tenzij hij expliciet aangeeft dat niet te willen.

D66 had het wetsvoorstel meerdere keren aangepast in een poging tegemoet te komen aan de bezwaren van onder meer het CDA en stelt voor om de zeven miljoen mensen die niet reageren op herhaaldelijke oproepen om een beslissing te nemen over donorschap – voor dan wel tegen – te registreren als donor (het ja-tenzij-systeem).

Net als bij eerdere debatten over donorregistratie vlogen voor- en tegenstanders elkaar de afgelopen maanden in de haren met columns, opiniestukken en blogs. Tegenstanders beroepen zich op het principiële argument dat standaard registratie in strijd is met het fundamentele recht op zelfbeschikking en een aantasting van de onschendbaarheid van het lichaam. Voorstanders hameren erop dat het nieuwe systeem de levens kan redden van mensen die nu onnodig vroeg komen te overlijden door het gebrek aan organen.

In dit gepolariseerde debat wordt een belangrijk argument over het hoofd gezien en dat is dat mensen vaak niet doen wat ze wel graag willen doen. Psychologisch onderzoek heeft aangetoond dat goede voornemens lang niet altijd in daden worden omgezet en dat mensen beslissingen voor zich uit schuiven omdat ze andere dingen aan hun hoofd hebben, vergeetachtig of druk zijn of simpelweg lui. Dat geldt niet alleen voor alledaagse plannen als beter op je geld letten, gezonder eten, of je administratie bijhouden, maar ook voor beslissingen over zwaarwichtige kwesties als orgaandonatie.

In Europese landen waar een ja-tenzij-systeem bestaat (onder andere België, Frankrijk en Oostenrijk), staat meer dan 90 procent van de bevolking geregistreerd als donor. In landen met een nee-mits-systeem is dat vaak minder dan 10 procent. Het is onwaarschijnlijk dat er binnen Europa zulke grote verschillen zouden bestaan in opvattingen over orgaandonatie. De cijfers suggereren eerder dat een ja-tenzij-systeem de grote groep mensen tegemoetkomt die wel donor zouden willen zijn maar er niet aan toekomen zich op te geven.

In de psychologie is het al lang gesneden koek dat het uitgebreid afwegen van voors en tegens bij het nemen van beslissingen maar weinig voorkomt. De meeste besluiten worden genomen op de automatische piloot of – in de woorden van Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman – eerder ‘snel’ dan ‘langzaam’. Een ja-tenzij-systeem speelt in op dat soort snelle beslissingen en geeft de mensen de mogelijkheid om zich meer te gedragen in lijn met wat ze willen doen.

Tot nu toe maakten we het gemakkelijk voor de mensen die tegen automatische registratie zijn; zij hoeven niks te doen als ze geen donor willen zijn. Als de nieuwe wet de Eerste Kamer haalt, wordt dit omgedraaid en maken we het gemakkelijker voor de mensen die wel hun organen ter beschikking willen stellen maar vergeten actie te ondernemen (ruim 60 procent volgens een opiniepeiling uit 2014).

Zolang we erop toezien dat mensen die geen donor willen zijn gemakkelijk onder hun automatische registratie uit kunnen, bijvoorbeeld door ze er regelmatig aan te herinneren dat ze zich kunnen uitschrijven, brengen we niet alleen het aantal beschikbare organen omhoog maar houden we ook rekening met de manier waarop mensen beslissingen nemen.

-----