'Journael van ’t gepasseerde op mijne reijse in Engelant' van Abraham Booth

Een Booth in het buitenland: de reisdagboeken van Abraham Booth

Abraham Booth, een jonge werknemer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, werd in 1629 naar Londen gestuurd als secretaris van een deputatie van VOC ambtenaren en Nederlandse ambassadeurs, met als doel de teruggave van drie buitgemaakte handelsschepen. Tijdens zijn verblijf in Engeland hield Booth een gedetailleerd dagboek bij van zijn activiteiten, zowel qua werk als qua vrije tijd, aangezien hij vaak korte en langere tochtjes door het land maakte. Hoewel hij meestal in de buurt van de hoofdstad bleef toog hij ook verder van huis, zoals tijdens een rondreis door Cornwall. Zijn dagboek, dat in meerdere delen is overgeleverd, toont op een unieke manier hoe het vroegmoderne Engeland werd gezien door een bezoeker uit de Lage Landen.

Vroege jaren en eerste gezantschap

Abraham werd in 1606 in Utrecht geboren als tweede zoon van de predikant Everard Booth en Alid Ruysch. Hij had een zus, Henrica, en een oudere broer, Cornelis – dezelfde die later de eerste bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek Utrecht zou worden. Zijn ouders overleden beiden voor hij elf werd, waardoor alleen zijn oom, Adriaen Booth, overbleef om voor hem en zijn broer en zus te zorgen. Er is weinig bekend over zijn opvoeding. Waarschijnlijk heeft hij wel onderwijs genoten, maar het is niet zeker of hij aan de universiteit heeft gestudeerd. In 1627 maakte hij deel uit van een Nederlands gezantschap, als assistent van secretaris N. Schultsen, dat vrede moest proberen te stichten tussen Zweden en Polen. Als beloning voor zijn verdiensten overhandigde de Zweedse koning Gustaaf II Adolf hem een gedenkpenning. Hij keerde terug naar de Nederlanden in 1628.

Reis naar Engeland

Waarschijnlijk kreeg Booth hierdoor de smaak van het reizen te pakken, want hij bleef niet lang thuis zitten. Binnen een jaar na zijn terugkomst werd hij naar Engeland gezonden met enkele VOC ambtenaren om secretaris te worden van de Nederlandse ambassadeur aldaar, Albert Joachimi. De aanleiding voor deze missie was de Ambonse Moord van 1623; een dergelijk incident zou men tegenwoordig zeker een diplomatieke ramp noemen. In dat jaar hoorde de kapitein van de VOC handelsfactorij op het eiland Ambon (Molukken, Indonesië) geruchten dat de Engelsen wilden proberen het eiland over te nemen door Japanse huurlingen, in dienst van de Nederlanders, om te kopen. In een poging het verraad de kop in te drukken liet hij de verdachte Engelsen en Japanners arresteren. Door martelingen werden er bekentenissen verkregen, waarna twintig mannen werden geëxecuteerd, de Engelse kapitein Gabriel Towerson inbegrepen. Slechts een enkeling bleef gespaard om het verhaal te verspreiden. Dit incident viel vanzelfsprekend niet in goede aarde bij de Engelsen, die vergelding eisten. De VOC hield vol dat haar acties geoorloofd waren, met als gevolg dat de diplomatieke relaties tussen beide landen aanzienlijk verslechterden. Na jaren onderhandelen hoopten de Engelsen hun eisen kracht bij te zetten door drie VOC schepen die terugkeerden uit het Oosten vast te houden. Joachimi’s deputatie, inclusief de jonge Booth, was naar Londen gestuurd om de schepen terug naar huis te krijgen, maar ook om het gehele Ambon incident voor eens en altijd tot een einde te brengen.

Hs. 1196, fol. 6r.

Booths dagboek

Het dagboek is overgeleverd in twee delen, waarvan één deel is ondergebracht bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (131 H 30), en het andere bij de Universiteitsbibliotheek Utrecht (Hs. 1197). Het eerste deel beslaat het grootste gedeelte van zijn verblijf in Engeland, het tweede het einde van zijn reis door Cornwall en zijn uiteindelijke terugkomst in de Verenigde Provinciën. Zijn verblijf in het buitenland duurde van februari 1629 tot juni 1630, met een korte pauze in juni en juli 1629 waarin hij terugreisde naar Nederland. Waarschijnlijk schreef hij zijn dagboek terwijl hij in Engeland was, om zijn notaties later te verzamelen en in het net geschreven over te nemen in een enkel boekwerk. Jammer genoeg is deze versie nooit voltooid, en eindigt het verhaal tijdens een pauze in Andover op de weg naar Salisbury. Het exemplaar in het net maakt ook deel uit van de collectie van de Universiteitsbibliotheek Utrecht (Hs. 1196). Samen met het tweede gedeelte van zijn kladjes (Hs. 1197) bevat dit exemplaar het complete verhaal van zijn tijd in Engeland.

Ondanks de serieuze taak van het diplomatiek gezantschap bleek Booth over voldoende vrije tijd te beschikken. Sterker nog, hij schreef zelden over werkgerelateerde zaken. Hij noteert slechts welke Engelse waardigheidsbekleders de Nederlanders bezoeken en andersom. De rest van zijn journaal werd bestemd om al het prachtigs wat hij zag of meemaakte in het land te noteren, waarvan enkele voorbeelden hier worden genoemd.

De Lord Mayor’s Show

Tekeningen van de Lord Mayor’s Show, fol. 48v

Als lid van een prominente deputatie had Booth tijdens zijn verblijf in Londen het geluk toeschouwer te mogen zijn bij veel noemenswaardige evenementen en festiviteiten. Wellicht het meest uitbundigst van allemaal was de Lord Mayor’s Show, welke hij bijwoonde op 8 november 1629. Met dit evenement werd de verkiezing van een nieuwe Lord Mayor voor de City of Londen gevierd met een grootse parade. Nog steeds wordt deze parade elk jaar gehouden. In zijn dagboek noteerde Booth gedetailleerde beschrijvingen van de paradewagens, waarvan elke een bepaalde scene moest uitbeelden, vaak met allegorische boodschap. De tekst is vergezeld van enkele tekeningen die eerst met potlood zijn gemaakt en later zijn overgetrokken met inkt. Deze schetsen, hoewel klein en wat grof, vormen een waardevolle bron van eerstehands informatie over de show van een bezoeker. Na de voorstelling werd Joachimi’s groep uitgenodigd voor een luxueus banket, waarover Booth opmerkt dat sommige eetgasten zoveel voedsel verorberden dat ze wel aan overeten ten onder zouden moeten gaan.

"Vogelstruys" met berijder, tekening van de Lord Mayor’s Show, fol. 49v

Leeuwen, luipaarden en ladingen van wapens

Booth bezocht ook een kasteel in de stad dat tot op de dag van vandaag een populaire toeristische attractie is gebleven: de Tower of London. In de vroege zeventiende eeuw was het nog steeds in gebruik, voornamelijk als gevangenis – wat zo zou blijven tot aan 1952 – maar ook als versterkt kasteel. Hij was duidelijk onder de indruk, aangezien hij de moeite nam om bijna elke kamer te beschrijven, wat hij elders zelden doet. Eerst bezocht hij het deel dat bekend stond als de Lion Tower, omdat daar de exotische dieren die onderdeel uitmaakten van de Royal Menagerie werden gehouden. Booth zegt hier leeuwen, luipaarden, een wolf, een civetkat ‘ende meer andere rare ende voor ons onbekende beesten’ te hebben gezien (Hs. 1196, fol. 19v). Helaas voor de bezoeker, maar waarschijnlijk gelukkig voor de dieren, bestaat de Lion Tower niet meer. Booths rondleiding bracht hem ook langs een verscheidenheid aan kamers en zalen tot aan de rand gevuld met allerlei soorten wapens, van antieke lansen tot hellebaarden, musketten en nog veel meer. Hij merkt op dat er wel 60.000 man met deze voorraden bewapend zou kunnen worden!

Eindeloze regen in de hoofdstad

Hoewel Londen veel te bieden had waren er ook elementen van het leven in de stad die Booth minder aanspraken. De grootste boosdoener was het water, en dan vooral de grote hoeveelheid hiervan, meestal in de vorm van regen. Op 26 juni 1629 schrijft hij dat een belangrijke diplomaat uit Savoye, Frankrijk, in het water onder London Bridge was gevallen en zo was verdronken. Later in datzelfde jaar, in oktober, verdronken twee mannen nadat de afvoergoten van de stad waren overstroomd. Het weer kon duidelijk ook in de hoofdstad een gevaar vormen. Booth zelf ondervond vooral lichte hinder van de wolkbreuken: zo verhaalt hij dat hij op dezelfde noodlottige avond thuiskwam ‘als een verdoncken cat’ (Hs. 1196, fol. 47r). De regen kon echter ook een zegen zijn. In de namiddag van 16 mei 1630 stonden drie huizen in de straat achter die van de Nederlandse ambassade in lichterlaaie. Alleen een plotselinge bui kon er voor zorgen dat het vuur niet verder om zich heen greep.

‘Een groot liefhebber van kunst en alle antiquiteiten’

Booth nam niet genoegen met Londen alleen en maakte ook uitgebreide reizen door het hele land, waarbij hij ook veel van de grootse landhuizen die Engeland rijk is bezocht. Toch waren van deze landhuizen er maar weinig zo indrukwekkend als Arundel House, dat Booth beschrijft als zo wonderbaarlijk dat hij het meer dan alle andere het bezoeken waard vindt. Dit was het huis van Thomas Howard, de 21ste Graaf van Arundel, die bekendheid verwierf als Engelands eerste grote beschermheer en verzamelaar van de kunsten. Na zijn overlijden in 1646 is zijn omvangrijke verzameling van klassieke Romeinse en Griekse standbeelden en inscripties nagelaten aan Oxford University, die het onderbracht in het eerste museum der antiquiteiten in Engeland, het Ashmolean Museum.

De observaties van het huis en de opstelling van de kunst die Booth maakte tijdens zijn bezoek in het begin van maart 1629 zijn van grote waarde, aangezien het originele zestiende-eeuwse huis niet meer bestaat. Hoewel hij weinig details van het gebouw zelf beschrijft neemt Booth wel de moeite om alle soorten objecten in Arundels collectie te benoemen. Volgens hem waren er in het huis een ontelbaar aantal objecten van waarde te vinden, zoals grafstenen en standbeelden uit alle windrichtingen: van de Romeinse, Griekse en Egyptische gebieden, en nog verder. Merkwaardig genoeg vond hij het nodig om te vermelden dat Howards voorliefde voor de schone kunsten erg ongebruikelijk voor een Engelsman. Een grap ten koste van de Engelsen, of een onschuldige opmerking?

Souvenirs verzamelen

Hs. 1197, fol. 5v, souvenir, geel lintje

Tijdens hun rondtocht door Cornwall kwamen Booth en zijn reisgenoten een klein dorp tegen waar ze even wilden bijkomen. Volgens Booth was dit in ‘Foy’ (Fowey), hoewel dat slaperig gehucht slechts acht mijlen verderop ligt (Merens, p. 154). Locatie daargelaten was het gebruikelijk voor nieuwe bezoekers om een donatie te doen ter ondersteuning van het plaatselijke gasthuis. In ruil voor hun steun ontvingen de reizigers dan een rood en geel lintje, wat kruisgewijs op hun mouw werd gespeld. Het lintje van Booth is nog steeds in zijn dagboek te vinden. Blijkbaar is het krijgen van een bedankje voor een donatie aan het goede doel niet een moderne uitvinding.

Reis terug en huwelijk

Booth bleef niet lang genoeg in Londen om de onderhandelingen tot een einde te zien komen. Hij werd opgeroepen om de nieuwe secretaris van Wijk bij Duurstede te worden. In juni 1630 verliet hij Engeland om in juli in Utrecht aan te komen. Eenmaal thuis trouwde hij in 1631 met Johanna van Hagenouwen in zijn nieuwe woonplaats. Booth kon niet lang van zijn huwelijk genieten. Op 19 september 1636 overleed hij, kinderloos. De officiële doodsoorzaak is onbekend, maar het is wel duidelijk dat hij al vanaf een jonge leeftijd leed aan nierstenen. Het is mogelijk dat deze aandoening hem uiteindelijk fataal is geworden. Zijn bezittingen werden nagelaten aan zijn oudere broer, die – als bibliothecaris – er voor zorgde dat ze goed werden behouden.

Persoonlijk of openbaar?

Het is niet duidelijk of Booth zijn dagboeken openbaar wilde maken. Zijn verslag van het gezantschap naar Zweden in 1627 en 1628 werd uiteindelijk uitgegeven bij Michiel Colyn in Amsterdam, in 1632. Gezien de vijf jaar tussen het schrijven en het uitbrengen daarvan is het niet onaannemelijk dat hij ook zijn Engelse reisdagboeken aan het voorbereiden was toen hij overleed. In hun huidige staat hadden ze waarschijnlijk niet uitgegeven kunnen worden. Zijn verslagen van de missie naar Zweden en Polen omvatten puur de verhandeling van de missie zelf, niet Booths persoonlijke ervaringen. Ze bevatten in ieder geval geen beschrijvingen van pleziertochten door het landschap. Het is misschien een geluk bij een ongeluk dat zijn Engelse dagboeken nooit zijn uitgegeven. Wellicht waren de originelen dan kwijtgeraakt, samen met de inhoud die overloopt van persoonlijk karakter en ze nu juist zo interessant maken om te lezen.

Nasleep van onderhandelingen

Niet geheel onverwachts slaagde de deputatie waar Booth van uitmaakte er niet in om de problemen tussen Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden als gevolg van de Ambonse Moord op te lossen. De spanningen hielden nog enkele jaren stand en hoewel er in 1634 een soort akkoord werd bereikt zou het incident nog vele jaren een twistpunt blijken. In de loop van de zeventiende eeuw zouden de landen wel drie keer slaags raken, en elke keer werd de Ambonse Moord naar voren gehaald als voorbeeld van Nederlandse wreedheid, zo niet als directe aanleiding tot oorlog (terwijl de eigenlijke redenen voor oorlog elke keer verschilden). Zelfs meer dan honderd jaar later, tijdens de Engels-Nederlandse Zeeoorlog van 1781-1784, kwam Ambon prominent naar voren in Engelse pamfletten. Gelukkig is de zaak sindsdien ter ruste gelegd.

Auteur

Nick Becker, juli 2015