Augustinus' 'De Civitate Dei'

Tussen hemel en aarde

Hs 42 1r - Augustinus preekt, detail van het topstuk De civitate Dei uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht
Hs 42 1r - Augustinus preekt

Kerkvader Augustinus beschrijft in zijn De civitate Dei, oftewel ‘Over de stad Gods’, de strijd tussen twee steden: de aardse stad, waar eigenliefde en macht centraal staan, en de stad van God, waar de spirituele macht heerst. Augustinus schreef het 22-delige handschrift tussen 413 en 426. Het was een reactie op de val van Rome in 410. De inname van deze 'eeuwige stad' door de Visigoten was volgens Augustinus een straf van God. Het werk was van grote invloed op de christelijke theologie, en werd gedurende de gehele middeleeuwen veelvuldig gekopieerd. Een van de fraaiste exemplaren hiervan bevindt zich in Universiteitsbibliotheek Utrecht.

De stad van God

De civitate Dei is een historisch-filosofisch geschrift, waarin Augustinus de wereldgeschiedenis beziet als een gevecht tussen hen die in de liefde van God leven en zij die op het aardse gericht zijn. De titel van het werk verwijst naar de twee soorten gemeenschappen of steden die Augustinus onderscheidt: een aardse stad (civitas terrena) en een hemelse stad (civitas caelestis). De aardse stad staat voor eigenliefde en het nastreven van macht. De stad van God is daar waar de goede gelovigen een relatie tot God verkrijgen en zich richten op de spirituele macht, die uiteindelijk sterker en belangrijker is dan de wereldlijke macht. De beide steden worden gevolgd in hun oorsprong, voortgang en afloop (Dombart & Kalb 1955; Bettenson 1980; O’Daly 1999; Wetzel 2013).

Wie is Augustinus?

Samen met Hiëronymus, Ambrosius en Gregorius was Aurelius Augustinus Hipponensis (354-430) een van de vier grote Latijnse kerkvaders. Augustinus was bisschop van de stad Hippo Regius, het huidige Annaba in Algerije, en vanuit die rol wijdde hij zich vanaf het jaar 396 aan de verdediging van het christendom. Sinds keizer Constantijn de Grote (280-337) was het christendom de heersende godsdienst geworden in het Romeinse Rijk. Tegenstanders van het christelijk geloof zagen de opkomst van het christendom als oorzaak van het verval van het Romeinse Rijk door de invallen van 'barbaarse' volkeren over zijn grenzen.

Veelvuldig gekopieerd handschrift

De civitate Dei heeft een blijvende invloed gehad op het latere christendom, omdat het op een duidelijke wijze de ups en downs in het tijdelijke aardse leven contrasteert met de constante zegeningen van het hemelse leven, en de wereldgeschiedenis verklaart vanuit een christelijk perspectief. Het werk van Augustinus werd in de Latijnse wereld veelvuldig gekopieerd, vertaald en becommentarieerd. De Latijnse versies werden gebruikt door clerici en in kloosters. Het Latijnse exemplaar uit de Universiteitsbibliotheek Utrecht is bijzonder omdat deze afkomstig is uit een adellijke privéverzameling, die van Wolfert VI van Borselen (1433-1487). De Nederlandse adel gaf voornamelijk opdracht om handschriften met deze tekst te kopiëren in de Franse vertaling, omdat dat onder de adel van de Lage Landen de gebruikelijke omgangstaal was (Wijsman 2010, 264; Bousmanne & Delcourt 2011, 295-309).

De handschriften van Wolfert VI van Borselen

Hs 42 1v - wapenschild van Wolfert VI van Borselen, detail uit De civitate Dei, topstuk uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht
Hs 42 1v - wapenschild van Wolfert VI van Borselen

Dat dit exemplaar van De civitate Dei aan Wolfert VI toebehoorde, ontlenen we aan het familiewapen dat aan de onderrand van fol. 1v staat afgebeeld. Het lezen van zo'n familiewapen is een wetenschap op zich, en het moet in detail ontleed worden om het precies te kunnen duiden. Wolfert VI van Borselen (1433-1487), graaf van Grandpré en heer van Veere, trouwede al op jonge leeftijd, in 1444, met Maria Stuart (1428-1465), dochter van Jacobus I, koning van Schotland. Hierdoor werd hij ook graaf van Bouchane, een titel die behoorde aan de koning(in) van Schotland. Beide familiewapens werden samengevoegd tot een nieuw wapenschild: in het eerste en derde kwartier kwam het schild van Van Borselen en in het tweede en vierde kwartier het schild van Bouchane. Boven het wapenschild wordt een ranghelm van een markies afgebeeld (vgl. Vennik 1988, 67). Het helmteken is een zwarte Hollandse hoed met wrong in de familiekleuren zwart en wit met daarop vier pauwenveren als versiering. Zoals ook te zien is bij wapen van zijn vader Hendrik II van Borselen (1404-1474) in Den Haag (Koninklijke Bibliotheek, Ms. 76 E 10), fol. 81r, zijn de veren een verwijzing naar de titel ‘heer van Veere’ die door zijn familie werd gevoerd (Conrads & Klinkhamer 1985, 28). Dit familiewapen komt nog steeds voor in het stadswapen van Veere. Deze stad viel onder de bescherming van de heren Van Borselen, die woonden in het nabijgelegen Slot Zandenburg (De Lind van Wijngaarden 1989, 49 n. 2). De titel ‘heer van Veere’ is na 1581 via erfopvolging bij de Oranjes terecht gekomen als ‘markizaat van Veere’ (McAndrew 2006, 195).

Wolfert VI was een vooraanstaand edelman die belangstelling had voor luxueuze boeken. Een tiental manuscripten uit zijn bezit is bewaard gebleven. Dat deze handschriften aan hem toebehoorden, is te zien aan het familiewapen van Van Borselen, dat meestal geplaatst is in de margedecoratie. Zo’n afgebeeld wapen is normaal gesproken een verwijzing naar de opdrachtgever of eerste eigenaar. De meeste overgebleven handschriften uit zijn bibliotheek, zoals het Getijdenboek van Charlotte de Bourbon (Alnwick Castle, Percy Ms. 492) (Backhouse 2002, 76 afb. III.3), de Ovide moralisé (St. Petersburg, Nationale Bibliotheek van Rusland, Ms. fr.F.v.XIV.1). of de Faits des Romains (Parijs, Bibliothèque nationale de France (BNF), Ms. Français 20312 bis) werden geïllumineerd in de Zuidelijke Nederlanden tussen het eind van de jaren 1450 en begin van de jaren 1480 (Blom 2009, 260-271). Dit geldt ook voor De civitate Dei.

Wolfert VI onderhield goede banden met het Bourgondische hof. Een belangrijke relatie daarvan was die met zijn zwager Lodewijk van Gruuthuse uit Brugge, één van de grootste bibliofielen uit Vlaanderen, en Wolferts voorganger als stadhouder van Holland en Zeeland. Uit Lodewijks bibliotheek is het Gruuthusehandschrift (West-Vlaanderen (Brugge), ca. 1395 - ca. 1408) bewaard gebleven (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Hs. 79 K 10). Ook Gruuthuse had een De civitate Dei handschrift in zijn bezit, dat rond 1467 werd vervaardigd (BNF, Ms. Français 174). Het betrof de Franse vertaling van Raoul de Presles (1371-1375), raadsheer van de Franse koning Karel V. Dit exemplaar was verlucht in het atelier van de Meester van Margaretha van York, waar waarschijnlijk ook Wolferts exemplaar van De civitate Dei werd vervaardigd.

Detail uit Augustinus' Civitate Dei, topstuk uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht

Augustinus en het doorschoten hart

Het handschrift is rijk verlucht. In de gehistoriseerde initialen zie je de ontwikkeling van de aardse stad afgebeeld met Augustinus als toeschouwer op de voor- of achtergrond. Hij is duidelijk te herkennen aan zijn blauwe overjas met rode mouwen en blauwe vilten hoge hoed. Alleen in de verluchting op fol. 1r ziet Augustinus er anders uit. De 21 gehistoriseerde initialen laat een predikende Augustinus in zwarte pij zien, het gewaad van een Augustijner broeder die volgens de kloosterregel van Augustinus leeft.

In de volgende, bladgrootte miniatuur op fol. 1v leidt Augustinus in een witte albe met rode koorkap een mannelijk gezelschap van filosofen rond in de stad van God. De bisschoppelijke kromstaf houdt hij vast in zijn rechterhand. In zijn linkerhand draag hij een rood ongeschonden hart. Dit verwijst naar een passage uit een ander werk van Augustinus, de Confessiones (Boek IX, 2,3): ‘Gij had ons hart met uw liefde doorschoten en wij droegen uw woorden met ons mee, als pijlen door ons binnenste geboord’. Het afgebeelde hart had dus eigenlijk doorboord moeten zijn met pijlen, zoals dat in veel andere handschriften wel het geval is, bijvoorbeeld in het Getijdenboek van Katherina van Kleef (New York, Pierpont Morgan Library, Ms. M. 945, fol. 245r).

Augustinus wijst het gezelschap op het ideaalbeeld van de hemelse stad van God. Hier mag de gelovige toetreden na een deugdzaam christelijk leven. Het lusthof met een omsloten tuin is een verwijzing naar dat ideaalbeeld. Achter de muren van de tuin is een stad met een kerk, een kapel en bijbehorende gebouwen weergegeven. Enkele gelovigen bidden devoot voor Christus aan het kruis of voor een altaar.

Meerdere verluchters?

Onderzoekers vermoeden dat de miniaturen en initialen van De civitate Dei in de Zuidelijke Nederlanden zijn vervaardigd. Dit zou blijken uit de variatie in techniek, waarbij een aquareltechniek afgewisseld wordt met een dikkere verflaag. Mogelijk werkte de kunstenaar in het atelier van de Meester van Margaretha van York, wiens belangrijkste opdrachtgever Wolferts zwager Lodewijk van Gruuthuse was. De meester was actief in Brugge rond 1470-1480. De stijl uit het Utrechtse handschrift komt overeen met de aan hem toegeschreven werken, zoals Gruuthuse’s De civitate Dei (BNF, Ms. Français 174) en de ‘Jardin de vertueuse consolation’ (BNF, Ms. Français 1026) (Bousmanne & Delcourt 2011, 295-309).

Daarnaast hebben er wellicht nog twee of drie meesters aan de verluchting gewerkt, omdat de gehistorieerde initialen in het handschrift van een andere hand lijken te zijn dan die van fol. 1r en 1v. Bodo Brinkmann meent dat fol. 1r en 1v vervaardigd zijn door dezelfde verluchter als die van Berlijn, Staatsbibliothek, SPK, Ms. Depot Breslau 2, en van Brugge, Groot Seminarie, Ms. 154/44 (Brinkmann 1997, 71-73). De beeldopbouw van een rijk palet aan verglijdingen in kleur en licht komen sterk met elkaar overeen. Kenmerkend voor de Meester van Margaretha van York zijn de goed gemodelleerde personages (met typische hoge hoofddeksels) en de aandacht voor de horizon met atmosferisch perspectief in de gehistorieerde initialen in de rest van het handschrift (Kren & McKendrick, 2003, 218 n. 14; Bousmanne & Delcourt 2011, 308-309).

Tussen hemel en aarde

Graag nemen we je mee door het handschrift naar enkele initialen die bijzonder zijn in relatie tot de inhoud van de tekst. Het werk van Augustinus bevat diverse thema’s, zoals het kwaad, geluk, de maatschappij, de staat en historische gebeurtenissen, die terugkomen in de 21 gehistorieerde initialen.

Brugge als decor van ‘De civitate Dei’

Er zijn aanwijzingen dat De civitate Dei uit de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht in Brugge vervaardigd is. Zo zijn er zeven tot negen handschriften bekend waarvan het zeer aannemelijk is dat deze gemaakt zijn in opdracht van Wolfert VI van Borselen. Twee daarvan zouden uit het atelier van de Meester van Margaretha van York komen, zoals we al hebben gezien. Stilistische overeenkomsten ten aanzien van gebouwen, landschappen en luchtpartijen tonen dit ook aan (Wijsman 2010, 263). Het is goed mogelijk dat Wolfert VI opdracht heeft gegeven om zijn De civitate Dei te laten vervaardigen in Brugge, omdat hij daar geregeld kwam vanwege zijn belangrijke connecties (Lodewijk van Gruuthuse, Filips I van Bourgondië en Maria van Bourgondië). Deze edelen lieten ook handschriften maken in Brugge.

Daarbij toont een aantal miniaturen in De civitate Dei middeleeuwse gebouwen die overeen lijken te komen met nog bestaande restanten in de huidige stad Brugge, wat ook al te zien is in de ‘Jardin de vertueuse consolation’ (BNF, Ms. Français 1026), eveneens toegeschreven aan de Meester van Margaretha van York. Zo kunnen we aan de hand van Antonius Sanderus’ Flandria illustrata (1641) de Onze-Lieve-Vrouwekerk (afb. 114) en het Belfort (afb. 114) op fol. 1v, en tevens de Gentpoort (afb. 111) op fol. 98v van Hs. 42 herkennen. Volgens Marco van Egmond (pers. comm. 21 maart 2014) is van het Belfort bekend dat deze in 1482-1483 een achthoekige Gotische spits kreeg. Als de Belfort inderdaad in dit handschrift is afgebeeld, dan zou dat duiden op een datering van vóór 1482. Dat komt overeen met de datering van het Utrechtse De civitate Dei dat doorgaans tussen 1465 en 1470 valt. Dit is gebaseerd op de overeenkomst van het wapenschild van Wolfert VI van Borsele met die van zijn Valerius Maximus handschrift (Parijs, Bibliothèque de l’Arsenal, Ms. 5196) (Avril & Reynaud 1993, 256 nr 47).

Vanwege de heraldiek van de samengevoegde familiewapens en de datum van overlijden van Maria Stuart (de eerste echtgenote van Wolfert VI) in 1465, zou het handschrift rond 1465 vervaardigd moeten zijn. Latere dateringen van het handschrift liggen niet voor de hand om drie redenen. Ten eerste hertrouwde Van Borselen in 1468 met Charlotte van Bourbon. Van een gezamenlijk wapenschild, zoals met zijn eerste echtgenote, is nu geen sprake. Ook zal Wolfert VI vanaf 1474 na het overlijden van zijn vader, Hendrik II, het oorspronkelijke familiewapen weer gaan voeren op zijn wapenschild. En de derde reden is het ontbreken in de margedecoratie van aangebrachte ordeketens rond het wapenschild van de ridderorde van het Gulden Vlies. Wolfert VI trad namelijk in 1478 toe als vliesridder (Wijsman 2010, 263 n. 27).

Auteur

Mirelle Peeters-Nunes, september 2014 (geredigeerde versie, juli 2020)