Het Gumbert-Gerritsen Getijdenboek
Losse bladen, verbonden door vriendschap
Om beroemde middeleeuwse handschriften te onderscheiden van andere, kunnen ze worden voorzien van de naam van een voormalige bezitter, zoals het Psalter van Lodewijk de Heilige, de Wenceslaus-Bijbel, de Très Riches Heures du Duc de Berry, het Breviarium van Beatrijs van Assendelft, en het Rothchild Getijdenboek. Ook in Utrecht vervaardigde handschriften horen daarbij, zoals het Getijdenboek van Katharina van Kleef, het Cunliffe Getijdenboek, en het Egmond Brevier. In de lente van 2024 heeft de Universiteitsbibliotheek Utrecht een nieuwe aanwinst verworven die naar twee voormalige bezitters is genoemd: het Gumbert – Gerritsen Getijdenboek. Peter Gumbert en Gisela Gerritsen-Geywitz waren met elkaar verbonden in hun vriendschap die voortkwam uit de studie naar middeleeuwse manuscripten.
Een beschadigd handschrift
Vergeleken met de hierboven genoemde topstukken is het Gumbert – Gerritsen Getijdenboek een bescheiden geheel. De band is verdwenen, en hele stukken ontbreken, waaronder alle gedecoreerde bladen. Er zijn nu nog 98 folia over, op zijn hoogst 2/3e van het oorspronkelijke handschrift. Het handschrift moet minstens 141 folia hebben gehad, maar het is niet duidelijk welke getijden er allemaal ontbreken. Nu zijn er in ieder geval vijf secties over: de kalender (fol. 1-16; geheel intact), de Mariagetijden (fol. 17-44; 32 van de 50 ff. aanwezig), de Wijsheidsgetijden (fol. 45-54; 10 van de 27 ff. aanwezig), de Korte Kruisgetijden (fol. 55-56; 2 van de 4 ff. aanwezig), en de Boetpsalmen, litanie en gebeden (fol. 57-98; 42 van de 48 ff. aanwezig). In andere getijdenboeken zijn er doorgaans nog andere secties, maar het is niet zeker of deze zich ook in dit handschrift bevonden.
Begin van de kalender
De teksten van de verschillende getijden stelden de lezer in staat om op gezette tijden of uren vaststaande gebeden te bidden en religieuze teksten te lezen, een imitatie van het kloosterleven. In een tijd waarin privédevotie opgang deed maar niet ieder Latijn kon lezen, werden getijdenboeken ook in het Middelnederlands geschreven, de oudere en lossere vorm van het moderne Nederlands. Getijdenboeken werden in ateliers vervaardigd, en duurdere exemplaren werden uitbundig versierd met miniaturen en bladgoud. Dit zorgde er ook voor dat juist de versierde handschriften werden bewaard, bijvoorbeeld in de familie, en later door verzamelaars en handelaren. Die laatsten konden echter ook gedecoreerde bladen apart verkopen, om zo een hogere opbrengst te krijgen dan voor de verkoop van het intacte handschrift – een gewoonte die nog steeds voortduurt. Dit verklaart waarschijnlijk waarom de gedecoreerde bladen ontbreken, en het uit elkaar halen of vallen van het handschrift kon ook het verlies van andere bladen of hele katernen in de hand werken.
Herkomst uit Utrecht
Het getijdenboek meet 16 x 11,5 cm, kleiner dan A5 formaat, en de tekst is geschreven in een Gotische textualis. De enige versiering die nog rest is Utrechts penwerk in de Kroon en draak-stijl, een in Utrecht gangbare penwerkstijl die is aangetroffen in 59 handschriften en vier incunabelen. Aan de hand van gedateerde handschriften blijkt dat de stijl gangbaar was in de periode 1460-1477 (Gerritsen-Geywitz 2017, 45-56, 142-144). Het is hiermee het meest wijdverspreide Utrechts penwerk uit de vijftiende eeuw. Typisch zijn de ‘kronen’ in de hoeken van de versierde initialen. Op fol. 87v staat een Utrecht draakje afgebeeld, een gangbaar motief in Utrechts penwerk.
Of er andere getijdenboeken zijn met penwerk in dezelfde stijl die ook hetzelfde schrift en Middelnederlandse tekst hebben, moet nog worden onderzocht. Een korte vergelijking met drie andere Middelnederlandse getijdenboeken met penwerk in de Kroon en draak-stijl (UBU Hs. 17 A 22, UBU Hs. 5 J 27, Luik, Universiteitsbibliotheek, Wittert 34) laat al allerlei verschillen zien in het schrift, de tekst van de Kalender en de decoratie. Opvallend is dat afgezien van de missende bladen het handschrift zich in een goede staat bevindt. Er zijn weinig gebruikerssporen. Op 12 juni (fol. 6r) is naast Odulf confessoer in inkt bijgeschreven: sancta cunera.
Uit Utrecht en weer terug
We weten niet voor wie het getijdenboek is gemaakt, en mede door de missende bladen en band blijft een groot gedeelte van zijn geschiedenis voor ons verborgen. We pikken de draad pas aan het begin van de negentiende eeuw weer op. Op een strookje staat op een schutblad geplakt: ‘Een Nederduits Getijde-Boek op Perkament geschreven omtrent Ao 1400. met goude Voorletters, Cieraden en Miniatuuren konstig gewerkt’.
Soortgelijke notities staan op schutbladen van Leiden, LTK 299, ook een Middelnederlands getijdenboek, en LTK 222, 325 en 342. Alle komen uit de collectie Van Winter (vgl. Lieftinck 1948, 116), genoemd naar de Amsterdamse koopman en wethouder Josua Jacob van Winter (1788-1840). Diens boeken werden op 2 april 1841 geveild, en het is waarschijnlijk dat dit getijdenboek uit die bibliotheek komt. Het is ook duidelijk dat het handschrift toen nog meer compleet was dan nu, inclusief bladen met gouden letters en miniaturen. Deze zijn waarschijnlijk niet lang daarna uit het handschrift gehaald, maar Van Winters beschrijving werd wel gebruikt voor een losse blauwe kaft met goudopdruk (‘Nederduits Getijde-boek 1400’) en foedraal, wat bedoeld was om de losse bladen op zijn plaats te houden. Bij het handschrift gevoegd bevinden zich ook twee kaartjes, met notities door eenzelfde schrijver:
- Gecollationeerd met Nederduitsche Getijdeboek (Delft, 1480). Kon. Bibl.: 169 G 49 / De lettertjes geven de signaturen van het incunabel aan (opmerking in potlood door Peter Gumbert: ontbreken!).
- Niet in incunabel. Uit: Des heilighen cruus corte ghetiden (opmerking van Peter Gumbert: leg bij f. 54 [lees: 54v]). Op de achterkant staan bibliografische gegevens gedrukt van Finner Jónsson, Völu-Spá … 1911.
Dit laatste kaartje komt uit de KB Den Haag, waar zich het enige exemplaar van die uitgave van Jónsson in een Nederlandse bibliotheek zich bevindt. De vergelijking met de incunabel uit de KB wijst op een bezitter die mogelijk verbonden was aan de KB, in of na 1911. Hierna zijn de lotgevallen van het handschrift bijna een eeuw onbekend. Het duikt uiteindelijk op in Utrecht, bij veilinghuis Beijers.
Van Gumbert naar Gerritsen
Prof. Peter Gumbert (1936-2016), hoogleraar westerse paleografie en handschriftkunde te Leiden, ziet het getijdenboek bij Beijers liggen, en zijn interesse is gewekt. In of na december 2005 werd het aan hem gegeven door Lucienne Habets van het veilinghuis, die alleen weet dat het handschrift er al jaren lag maar dat de herkomst verder onbekend was. Gumbert was een internationaal vermaarde expert op het gebied van handschriften, en vele specialisten in het veld hebben van hem college gehad. In het midden van de jaren '70 zette hij een werkgroep op om penwerk in middeleeuwse handschriften te dateren en lokaliseren (Korteweg 2011, 318). Het onderwerp sloeg aan, en verschillende van zijn studenten begonnen zich te verdiepen in Nederlands penwerk, zoals Anne Korteweg, Jos Hermans en Gisela Gerritsen-Geywitz. De laatste legde zich vooral toe op Utrechts penwerk, wat zij in verschillende publicaties analyseerde. De kroon op haar werk was Het Utrechtse draakje en zijn entourage: vijftien penwerkstijlen in Utrechtse handschriften en gedrukte boeken uit de tweede helft van de vijftiende eeuw (2017). Het is opgedragen ‘ter nagedachtenis van Peter Gumbert, vriend en leermeester’. Een van de voorbeelden voor de Kroon en draak-stijl is het getijdenboek (op p. 53, 130. 143 (nr. 106)) dat Gumbert bij zijn overlijden aan haar had gelegateerd. Hij had het al eerder zelf onderzocht, gefolieerd en beschreven.
Het was heel passend dat het Middelnederlandse getijdenboek zo terecht kwam in het huis te Utrecht van Gisela Gerritsen-Geywitz (1934-2023), bij uitstek bekend met Utrechts penwerk, en haar man, de neerlandicus prof. Wim Gerritsen (1935-2019). Na hun overlijden werden gedeelten van hun boekencollecties en het archief van Wim Gerritsen geschonken aan de Universiteitsbibliotheek. Hun drie kinderen, Anne, Fokke en Marc, besloten ook het getijdenboek aan de bibliotheek te schenken. Zo verkreeg het in april 2024 als Hs. 35 A 18 een plaats tussen alle andere middeleeuwse handschriften uit Utrecht die de Universiteitsbibliotheek rijk is. En daarmee heeft het Gumbert – Gerritsen Getijdenboek zijn laatste bestemming bereikt, een van de weinige middeleeuwse Utrechtse handschriften die in de laatste decennia naar hun plaats van herkomst zijn teruggekeerd.