Middelnederlands Getijdenboek

Een beestachtig getijdenboek

Getijdenboek-Ms. 5 J 27, fol. 15v

Hier een klepperende ooievaar, daar een kip met kuikentjes. Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Hs. 5 J 27, een getijdenboek uit de derde kwart van de vijftiende eeuw, staat vol met dieren langs de randen van de pagina’s met miniaturen. De Utrechtse verluchter Antonis Rogiersz. Uten Broec (?-1468/69) putte mogelijk inspiratie uit beroemde voorbeelden zoals het getijdenboek van Katharina van Kleef (New York, Morgan Library, M. 917 en M. 945), verlucht door de Meester van Katharina van Kleef. Maar hij had ook oog voor de symbolische betekenis van de dieren die hij schilderde.

Middelnederlandse getijdenboeken

Hs. 5 J 27 is een Middelnederlands getijdenboek. Getijdenboeken waren kleine, draagbare gebedenboeken voor een lekenpubliek, de tegenhanger van het veel uitgebreidere brevier voor geestelijken. De kern van getijdenboeken bestond uit een heiligenkalender, de Mariagetijden, de Boetpsalmen met de heiligenlitanie, en de Dodenvigilie. De Mariagetijden zijn een verzameling van psalmen, hymnen, lezingen en gebeden. Deze zijn verdeeld over de uren van de dag: om middernacht begint de ‘dag’ met de metten, bij het ochtendgloren zegt men de gebeden van de lauden, gedurende de dag de priem, terts, sext, en none. De dag wordt afgesloten met de vesper en het avondgebed, de completen. Onder invloed van de Moderne Devotie werden in de Noordelijke Nederlanden vooral getijdenboeken in de volkstaal gebruikt. In het zuiden hield men meestal vast aan het Latijn. Hs. 5 J 27 bevat een heiligenkalender voor het bisdom Utrecht, de Mariagetijden, zeven Boetpsalmen, de Dodenvigilie en heiligenlitanie, diverse gebeden en, in tegenstelling tot wat gangbaar is, het Officie van de zeven getijden van het lijden van Christus. Dat de heiligenkalender op Utrecht is gericht, is te zien aan de met rode inkt geschreven namen van belangrijke heiligen voor het bisdom Utrecht, zoals Sint Maarten en Sint Willibrord in november.

Getijdenboek-Ms. 5 J 27, fol. 29r, uitsnede

Getijdenboeken voor de anonieme markt

In het begin waren getijdenboeken gepersonaliseerde boeken voor de adel, maar in de vijftiende eeuw waren ze binnen bereik van de gegoede burgerij gekomen. Reden was zowel het goedkoper worden van de manuscriptproductie, als het gebruik van de volkstaal (Van Bergen 2009, 81-82). De boekproductie was voor een groot deel het werk geworden van ambachtslieden in de stad in plaats van monniken in kloosters. Deze ambachtslieden specialiseerden zich elk op een klein deel van het productieproces. Ook gebruikten ze technieken waardoor ze sneller konden werken. Een verluchter maakte voor getijdenboeken bijvoorbeeld miniaturen op losse bladen, zodat hij niet hoefde te wachten tot de kopiist het manuscript had geschreven. Zo kon de verluchter zelfs op voorraad werken. Daarnaast maakten verluchters vaak gebruik van modellen en patronen voor zowel de miniaturen als de margedecoratie. Maar de technieken die de boekproductie goedkoper maakten, hadden ook minder aanpassingen aan de wens van de opdrachtgever tot gevolg. Getijdenboeken voor de burgerij onderscheiden zich daarom meestal door een gebrek aan colofon, wapen of andere eigendomskenmerken zoals gepersonaliseerde gebeden.

Een anoniem getijdenboek

Getijdenboek-Ms. 5 J 27, fol. 50v Ecce homo

De meeste verluchters werkten zowel voor prestigieuze opdrachtgevers als voor de ‘anonieme markt’. Van Hs. 5 J 27 is niets over de opdrachtgever(s) of eigenaren bekend. Aanwijzingen, zoals een colofon of heraldiek, ontbreken. Mogelijk is het voor de ‘anonieme markt’ gemaakt: de miniaturen zijn namelijk op losse bladen ingevoegd. Dit handschrift hoorde waarschijnlijk wel tot de duurdere handschriften. Hs. 5 J 27 heeft niet alleen verluchte initialen bij het begin van elke kerntekst (de Mariagetijden, de Boetpsalmen, en dergelijke), zoals bij Middelnederlandse getijdenboeken gebruikelijk was, maar ook een volbladminiatuur bij elk getijde in de Mariagetijden. Deze uitgebreidere manier van decoreren werd vooral toegepast in duurdere getijdenboeken (Broekhuijsen 1997, 27-29).

Hs. 5 J 27, een Utrechts getijdenboek?

Hs. 5 J 27 is waarschijnlijk gemaakt in Utrecht en verlucht door Antonis Uten Broec. Koert van der Horst, voormalig conservator van de Universiteitsbibliotheek Utrecht, is terughoudend met zijn lokalisering van het handschrift in Utrecht (1989, 17). Recente grondige analyse van het handschrift leverde echter drie Utrechtse draakjes op (ff. 44r, 123v en 211r). Het Utrechts draakje is een typisch Utrechts penwerk motiefje (Gerritsen-Geywitz 2009). Dat er drie van zulke draakjes in Hs. 5 J 27 staan, maakt de herkomst uit Utrecht toch wel waarschijnlijk.

Getijdenboek-Ms. 5 J 27,fol. 85v-86r, uitsnede

Werk van Antonis Uten Broec?

De toeschrijving aan Antonis Uten Broec is ook niet helemaal zeker. Catalogi uit de jaren 1980 schreven het getijdenboek toe aan een van de meesters van of een navolger van de Meester van de Bostonse Stad Gods (Van der Horst 1989, 17; Defoer 1989, 200). Klaas van der Hoek heeft deze meester op basis van toegeschreven werk en archiefstukken geïdentificeerd als Antonis Uten Broec (2004). De geboren Utrechter Antonis werkte waarschijnlijk tot circa 1460 in de Zuidelijke Nederlanden. Daarna werkte hij tot zijn dood (1468/69) in Utrecht. Zowel de Bostonse Stad Gods, in 1466 gemaakt voor de regulieren in Utrecht, als een rond 1470 gedateerd Utrechts getijdenboek (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Ms. 131 G 4) wijzen erop dat Antonis aan het einde van zijn leven was teruggekeerd in Utrecht. Hs. 5 J 27 werd aanvankelijk door Van der Horst rond 1450 (ca. 1440-1460) gedateerd (1989, 17), wat niet overeenkomt met de werkperiode van Antonis. Maar deze datering moet op basis van het penwerk naar boven worden bijgesteld. De Utrechtse draakjes horen tot de ‘kroon-en-draak-stijl’, die voorkwam tussen 1460-1468 (Gerritsen-Geywitz 2009, 23). Dit is precies de periode waarvan Van der Hoek vermoedt dat Antonis in Utrecht werkte. Hs. 5 J 27 kan dus gemaakt zijn door Antonis zelf, of door een navolger zoals in de catalogi al werd vermoed.

Passiecyclus en kindheidscyclus

Getijdenboek-Ms. 5 J 27, fol. 29r

Elke kerntekst van Hs. 5 J 27 wordt geopend door een initiaal met een voorstelling erin (een gehistoriseerde initiaal) en een bladgrote miniatuur. Alleen voor het gedeelte met de diverse gebeden staat geen miniatuur. In de Mariagetijden krijgt zelfs elk getijde een miniatuur, met scènes uit de passiecyclus: de laatste dagen van Christus. Hier ontbreken er helaas twee: de Kruisiging en de Arrestatie van Christus. Deze zijn uit het handschrift gesneden, wat nog te zien is op f. 29r, waar een snee in het perkament zit. De gehistoriseerde initialen in de Mariagetijden tonen de kindheidscyclus, scènes uit Christus’ (vroege) jeugd. De kindsheidscyclus, die begint met de Annunciatie aan Maria, is thematisch verweven met de inhoud van de Mariagetijden.

Dieren in de marges

De marges van de verschillende openingen zijn gedecoreerd met sierlijke bladranken en gouden blaadjes. Rond de bladgrote miniaturen staan of zitten ook dieren in de ranken. Onder de scène van Christus op de Olijfberg (f. 15v) staan bijvoorbeeld twee hanen, en naast de Kruisdraging (f. 56v) staan onder andere een kip met kuikentjes en een klepperende ooievaar. Niet alle dieren zijn even herkenbaar, zo zijn er een aantal vogels waar weinig van te maken is. Andere dieren, zoals de koolmezen naast de miniatuur van de Dodenvigilie (f. 119v), zijn juist heel herkenbaar. Deze dieren verrijken de decoratie van het handschrift en geven het een luxueuze uitstraling, maar dat is mogelijk niet de enige functie.

Middeleeuws geheugensteuntje

Getijdenboek-Ms. 5 J 27, fol. 119v, uitsnede

Middeleeuwse handschriften hadden over het algemeen geen paginanummering. De foliëring zoals we die tegenwoordig gebruiken is meestal pas in latere tijd aangebracht. Als de middeleeuwse eigenaar dus een bepaald stuk tekst zocht in zijn handschrift, kon hij niet even in de inhoudsopgave opzoeken waar dat stond. Miniaturen, intialen en penwerk hielpen bij het vinden van de juiste stukken tekst. Hoe opvallender, hoe beter, want dan was goed te onthouden dat bijvoorbeeld bij de koolmezen de Dodenvigilie begon. Bij het bladeren zijn het namelijk vooral de marges die het eerst zichtbaar zijn (Rudy 2008, 220). Het is niet ondenkbaar dat de dieren, als toevoeging op de miniaturen, hielpen bij het terugvinden van de kernteksten (Marrow 2009, 28-29).

Voorbeelden uit andere handschriften

De dieren in Hs. 5 J 27 zijn zeker niet uniek, ze komen voor in vele andere manuscripten. Vooral vechtende hanen en kool- en pimpelmezen waren populair in veertiende- en vijftiende-eeuwse handschriften uit Engeland, Frankrijk en de Nederlanden (Randall 1966). Ook in het getijdenboek van Katharina van Kleef (ca. 1430-1442), een belangrijk Noord-Nederlands (Utrechts?) handschrift, staan meerdere dieren die ook in Hs. 5 J 27 staan. Bijvoorbeeld de klepperende ooievaar en de kip met kuikentjes. In ander een getijdenboek uit ca. 1460 (KB 131 G 4), ook toegeschreven aan Antonis Uten Broec, wordt de volledige margedecoratie van een pagina uit het getijdenboek van Katharina gekopieerd (Defoer 1989, 200). Deze overeenkomstige decoraties duiden misschien op kennis van het getijdenboek van Katharina van Kleef in de kring van Antonis Uten Broec. Of wellicht maakten alle getijdenboeken uit de Utrechtse omgeving gebruik van dezelfde voorbeelden.

Vechtende hanen en Petrus

Van een aantal dieren valt op dat ze wel erg goed passen bij de miniatuur waarnaast zij staan. De haan was bijvoorbeeld verbonden met de apostel Petrus, die in Matteüs 26 (regel 34 en 75) Jezus drie keer verloochent voor de haan kraait. Jezus voorspelde dit al tijdens het Laatste Avondmaal. Tussen het Laatste Avondmaal en het kraaien van de haan neemt Jezus drie discipelen, waaronder Petrus, mee op de Olijfberg. De hanen naast deze miniatuur passen dus bij Petrus, die afgebeeld is, en wijzen vooruit naar zijn verloochening van Christus.

Diverse dieren en symboliek

Getijdenboek-Ms. 5 J 27, fol. 56v

Naast de Kruisdraging staat een bonte kraai. Deze vogel was niet inheems in West-Europa, maar kwam weleens langs als wintergast. In de vijftiende eeuw gingen Nederlandse kunstenaars hem vaak als vervanging van de ekster gebruiken, maar met dezelfde betekenis: verkondiger van de dood en wederopstanding van Christus. Op deze manier past de bonte kraai mooi naast de Kruisdraging, die vooraf gaat aan de Kruisiging en Wederopstanding (Dittrich 2005, 320-321). De uil, aap en lam die naast de Geseling van Christus (f. 50v) staan, zijn een echo van de miniatuur. De uil en de aap golden namelijk als negatieve dieren, terwijl het lam vaak symbool is van Christus (Dittrich 2005, resp. 108-110, 23 en 427-428).

Symbolische betekenis?

Of alle dieren om symbolische redenen zijn gekozen is moeilijk te zeggen, aangezien sommige dieren nog niet goed herkenbaar zijn. Meer iconografisch onderzoek, vooral naar Noord-Nederlandse voorbeelden, zou daar misschien duidelijkheid in brengen. Hoe dan ook hadden dieren in de Middeleeuwen vaak meerdere, en soms tegenstrijdige, symboliek, die heel breed uitlegbaar was. Een symbolische connectie tussen miniatuur en dier is daarom bijna altijd wel te vinden, maar dat was misschien ook wel de kracht van deze soort margedecoratie. Voor Hs. 5 J 27 blijft er nog wel het één en ander te puzzelen.

Auteur

Rianne Piening, augustus 2017