Wetenschap en poëzie: in Utrecht gaan ze hand in hand
Blog: Dorsman doet een boekje open

Onlangs overleed onze oud-hoogleraar dendrochronologie Esther Jansma (1958 – 2025). Bij het publiek was zij beter bekend als dichter. Het lijkt een ongewone relatie: wetenschap en poëzie. Je hoeft echter niet eens zo heel diep te graven om te zien dat de universiteit vol zit met gedichten.
Poëzie als begintune van de universiteit
Eigenlijk werd de universiteit al geboren onder de klanken van de poëzie. Bij de feestelijke opening in 1636 deelde de pedel een bundel ‘Carmina ende gedichten uit ter eeren van de inauguratie van de Universiteyt, in verscheyden talen gemaakt’. Daaronder was ook het bekende Latijnse gedicht van Anna Maria van Schurman waarin zij klaagde over de uitsluiting van vrouwen.
Dichten in het Latijn was een soort rage. Het was onderdeel van de klassiek-humanistische cultuur, die tot aan de negentiende eeuw de universiteit heeft gedomineerd. Ook de professoren deden daar aan mee. En toen in de loop van de achttiende eeuw het studentenleven langzaamaan ook wat beschaafder werd, lieten die zich ook niet onbetuigd.

Gedichten over het 18e-eeuwse nachtleven
In 1759 richtten studenten het genootschap ‘Dulces’ op, dat ook een tijdschrift uitgaf met artikelen over de Nederlandse taal. Maar er stonden ook Dichtöefeningen’ in. Zo vond ik in dit tijdschrift een mooie sfeertekening van een avondje uit in achttiende-eeuws Utrecht door de rechtenstudent Jacob van Haeften.
Het gedicht heet ‘De Utregtsche avondstond’: “…en zit met kaart of dam te spelen/ Of op het tiktakbord, terwijl dat Palingman/ Zijn vette paling vent, by 't kleppen van de kan/ Dees roept, ‘heete alikruik,’ en ‘warreme garnaten!’/ En weet by 't Uitersch bruin die smaaklijk aan te praten.” Kent iemand misschien nog het recept van dat bruine Utrechtse bier?
Naast de honderden gedichten vol met warme kusjes, hartjes en zoentjes opgedragen aan de Utrechtse Molly’s, Laura’s, Melinde’s en Maria’s, is er ook serieuzer werk van studenten.

Ook de bekende en geliefde, in 1786 jong gestorven, student Jacobus Bellamy was lid van ‘Dulces’. Hij was zo geliefd bij zijn medestudenten dat toen hij op 28-jarige leeftijd overleed, zij in de Nicolaaskerk een grafmonument voor hem oprichtten. Nederland ligt nog vol Bellamystraten en Bellamypleinen.
Bellamy was lid van de revolutionaire Patriottenbeweging en zijn nationalisme klinkt door in zijn poëzie: “Gij schilders, maalt de schoonheid/ Der grootsche, schoone schepping!/Gij hoeft, in verre landen/ Die schoonheid niet te zoeken:/ Ons vaderland, mijn vrienden/ heeft, voor een' waren schilder/ Eene onnaarvolgbre schoonheid!”
Heel Utrecht dicht
In de negentiende eeuw lijkt werkelijk iedereen aan het dichten te zijn geslagen. Vanaf 1825 verschijnt de ‘Utrechtsche Studenten-Almanak’. Die bevat behalve allerlei studie-informatie ook een afdeling ‘Mengelwerken’ met literaire of als literatuur bedoelde stukjes. Naast de honderden gedichten vol met warme kusjes, hartjes en zoentjes opgedragen aan de Utrechtse Molly’s, Laura’s, Melinde’s en Maria’s, is er ook serieuzer werk van deze studenten. Zij laten zich inspireren door buitenlandse romantische dichters.
Zij worden gegrepen door thema's als het vreemde Oosten, de verre middeleeuwen en... de dood. Het gedicht ‘De Troubadour’ uit 1838 van de student theologie Barend Glasius, gaat over een geheimzinnige troubadour die uit Jeruzalem komt bij een bruiloftsfeest. Hij blijkt de vroegere en nooit vergeten geliefde te zijn van vrouw Oda, de bruid, die drie jaar is weggeweest. Uiteindelijk vallen de troubadour en Oda allebei dood neer: “... 't zelfde graf sluit beiden in zijn schoot”.
Dominee-dichters en poëtische professoren
Maar niet voor niets wordt de negentiende eeuw wel de eeuw van de dominee-dichters genoemd en dat klopt helemaal voor Utrecht. Ook J.J.L. ten Kate, had hier theologie gestudeerd. Door de beruchte Tachtiger-dichters werd hij als symbool voor deze poëzie voor gek gezet: “Zing op, zing op Ten Kate/ Gij kunt het toch niet laten…” Maar verkopen deden ze. De ethicus en kerkhistoricus Bernhard ter Haar haalde zelfs nog de poëziebundels van Gerrit Komrij.
De Utrechtse universiteit is altijd meer geweest dan het huis van de wetenschap alleen. En dat is nog zo.
Tot mijn verrassing ontdekte ik dat de grondlegger van de moderne mediëvistiek in Nederland,de uit Duitsland afkomstige strenge bronnencriticus Otto Oppermann, gevoelige gedichten schreef. Acht jaar voor hij in 1909 naar Utrecht kwam publiceerde hij zijn ‘Neue Gedichte’.
De altijd alleen gebleven Oppermann schreef daarin over een verre geliefde en je voelt daarin de spanning tussen liefde en wetenschap. Hij denkt daarbij aan een zomer vol liefde als hij terug gaat naar zijn boeken: “Zu meinen Büchern werd’ ich still mir wenden/Mich weiter mühen um der Wahrheit Wissen”. En terwijl hij zich om wetenschappelijke waarheid bekommert, zal zij hem dan eigenlijk missen?
Het is misschien wel logisch dat de meeste dichters aan de Utrechtse universiteit zich in de hoek van de geesteswetenschappen bevinden. Taal is, zoals dat heet, nu eenmaal hun ding. Soms denk je, had het maar gelaten. In 1945 publiceerde de toen al zeer bekende historicus Pieter Geyl een bundel sonnetten‘O Vrijheid!’, onder meer over zijn verblijf als gijzelaar in concentratiekamp Buchenwald. In 1941 schreef hij een gedicht vol heimwee naar zijn vrouw en naar Utrecht: “Aan groene slootkant blijven wij lang dralen/ Flauw rijst de toren, die ‘k aan de einder zocht/ “Zie lief”! – een vis schiet door het glazen vocht/ Een lam staart naar ons. De appelbloesems pralen.” Goed bedoeld, maar qua stijl toen al hopeloos uit de tijd.

Door merg en been
Door merg en been gaat soms het werk van de kunsthistoricus Jan Emmens, die zich in 1971 het leven benam. In ‘Meesterwerk’ komen kunstgeschiedenis en persoonlijk lijden samen: "Wat nu de Saul van Rembrandt betreft/ mij ontbreekt het wel eens aan een tulband en iemand/ die harp of harpsichord voor mij speelt/ aan een scepter en een bescheiden gordijn/ waarmee ik tranen kan drogen”. En zo was ook voor de neerlandicus Redbad Fokkema, ik zie hem nog lopen op de gracht, het leven geen onverdeeld genoegen: “Het openen van de zandbak is elke ochtend/de chaos binnengaan en ordenen beginnen”.
Liedjes zijn soms gedichten op muziek
De Utrechtse universiteit is dus altijd meer geweest dan het huis van de wetenschap alleen. En dat is nog zo. Ik memoreerde aan het begin van dit blog Esther Jansma, maar we hebben nog steeds Wiljan van den Akker (met wie Esther samen publiceerde), Geert Buelens, Hanneke van Eijken en Mia You. En ik vergeet vast nog iemand.
Maar ik wil deze blog eindigen met een oud-student wiskunde en wetenschapsgeschiedenis: Jan Beuving. Sommigen noemen zijn werk liedjes en geen poëzie. Maar er schuilt soms wel degelijk poëzie in een simpel liedje: “Algebra!/ Als ik een x zie/Verdwijnt de frictie/ Algebra, Algebra/ En een y/ Maakt me zo blij/ Algebra/Voor jou en mij”.
Dorsman doet een boekje open
Van de duizenden mensen die bij de Universiteit Utrecht werken en studeren, weten steeds minder iets over de geschiedenis van deze instelling. Dat kan beter. Leen Dorsman was tot 1 augustus 2022 hoogleraar Universiteitsgeschiedenis. Op UU.nl vertelt hij maandelijks iets wat je wilt of moet weten over de lange geschiedenis van de universiteit.