Wat we van dierenartsen kunnen leren

De invloed van diergeneeskunde op ons dagelijks leven

Kadavers gooiden we in de Utrechtse grachten. Oude of zieke dieren lieten we verdrinken in een jute zak met stenen in de sloot. Bederfelijke voedingsmiddelen bewaarden we in weckpotten, in het vet of in pekel. Paarden waren trekdieren en manegemeisjes bestonden nog niet. Wat is er in tweehonderd jaar veranderd in ons gedrag door veterinaire kennis? Je leest het in vijf korte schetsen.

Hond en kat staan voor een koelkast en steken hun hoofd erin. Op de grond ligt groenten.
Beeld: Istock
Persoonlijke hygiëne

Wassen doet wonderen

‘Zeventig procent van onze infectieziekten delen wij met dieren’, vertelt Peter Koolmees, emeritus-hoogleraar Diergeneeskunde in historische en maatschappelijke context bij de faculteit Diergeneeskunde. ‘Dat weten we sinds de ontdekking van micro-organismen en opkomst van de microbiologie rond 1870. Toen werd de samenleving zich bewust dat mensen en dieren omringd zijn door parasieten, bacteriën, virussen en schimmels.’ Vaccins en andere diergeneesmiddelen (antibiotica) werden ontwikkeld om ziekteverwekkende micro-organismen te bestrijden. Dat was een kantelpunt in de veterinaire geschiedenis.

Sindsdien was er aandacht voor persoonlijke hygiëne bij contact met dieren. Het besef groeide dat de gezondheid van mens en dier en de omgeving nauw samenhangen. ‘We gingen opereren met steriele instrumenten, droegen witte kleding in operatiekamers, wasten onze handen met zeep na werk en toiletbezoek en gingen regelmatig douchen. Denk ook aan sanitaire voorzieningen als riolering, drinkwatervoorziening, ongediertebestrijding en het ophalen van vuilnis. Dierenartsen speelden daarbij een belangrijke rol, die hadden kennis over hoe dieren ziekten kunnen overbrengen op mensen – de zoönosen.’

Veel gemeenten in Nederland kregen in die tijd een gezondheidscommissie, weet Koolmees. ‘Dierenartsen waren vooral betrokken bij voedselkeuring – melk, vlees, eieren – en de bouw van slachthuizen. Kadavers en slachtafval belandden voortaan niet meer in de grachten van Utrecht, maar gingen naar de destructie. De Keuringsdienst van Waren is toen ook ontstaan.’

Collage van hand in zakje dat hondenpoep opruimt, wielrenner die drinkt uit bidon, worstjes op de BBQ, pas op teken bord in bos
Beeld: Istock
Eten en drinken

Lekker lang houdbaar

Ook op het gebied van eten en drinken is in tweehonderd jaar veel veranderd. ‘Rond 1960 kregen we koelkasten in onze keukens om bederfelijke voedingsmiddelen gekoeld te bewaren, zoals boter, vlees en vis’, vertelt Koolmees. ‘Voorheen bewaarden we eten in het vet of in pekel, of in weckflessen. Nu kijken we naar de houdbaarheidsdatum en bederfelijkheid van voedingsmiddelen, vooral bij producten van dieren. De diergeneeskunde bracht voedselveiligheid en keukenhygiëne onder de aandacht bij consumenten. De gemiddelde huisarts weet weinig van zoönosen, maar dierenartsen leren daar veel over tijdens de opleiding. Zij geven voorlichting over preventie van voedselvergiftiging via micro-organismen, want verreweg de meeste voedselvergiftigingen zijn microbiologisch.’

Twee eeuwen geleden hielden ze er op markten rekening mee dat voedingsmiddelen in de winter langer te bewaren waren dan in de zomer. ‘Nu hebben we allemaal een koelkast. Maar staat die wel op de goede temperatuur en hoe snel zet je verhitte maaltijden daarin om te bewaren? We hebben studenten jarenlang naar kantines op de Uithof gestuurd om monsters te nemen van aanrechten en snijbladen. Ook het bekende vaatdoekje is een bron van micro-organismen, die moet je elke dag vervangen door een schone.’

Nu kent elke consument Salmonella en weet dat je voorzichtig moet zijn met rauw voedsel. ‘In 1959 overleden zo’n vijftig mensen in Nederland door een grote Salmonella-uitbraak. Taugé moet je eerst wokken, want op rauwe taugé zit meer Salmonella dan op rauw kippenvlees', zegt Koolmees. ‘De verklaring is simpel: groenten groeien in grond, mest en water waarin ziekmakende micro-organismen kunnen zitten. Dankzij veterinair onderzoek weten we dat we producten moeten pasteuriseren, steriliseren, koelen, zouten of fermenteren om ze te conserveren.’

Huisdieren

Aaibare maatjes

Tweehonderd jaar geleden verstonden we onder huisdieren: alle dieren bij de boerderij. We gebruikten paarden in de landbouw en in het leger, zonder paarden hadden we geen trekkracht. In de jaren zestig kregen we meer welvaart en vrije tijd en gingen we dieren houden als hobby. Sindsdien is het aantal honden, katten, konijnen en andere huisdieren enorm toegenomen. Koolmees: ‘Er gaat nu meer geld om in de gezelschapsdierensector dan in de pluimveesector.’

Ook de mens-dierrelatie verandert sinds de jaren tachtig, negentig. De Dierenbescherming bestaat al sinds 1864, maar wordt pas na de Tweede Wereldoorlog breder gedragen door de bevolking. ‘We behandelen leuke en aaibare gezelschapsdieren steeds meer als huisgenoten. Het is technisch mogelijk om al deze dieren lang gezond te houden. Van optimale voeding, vaccinaties, keizersneden, chemotherapie tot een openhartoperatie voor je hond à vijfduizend euro. In 1950 zouden mensen je voor gek verklaren.’

‘In 1965 hadden we meer tractoren dan paarden in Nederland. We vroegen ons later zelfs af of we moesten stoppen met onze paardenkliniek, want er waren nog maar 40.000 landbouwpaarden in Nederland. Met de opkomst van het fenomeen “manegemeisjes” sloeg dit helemaal om. Nederland heeft nu meer dan duizend maneges en naar schatting 300.000 paarden.’

We worden steeds intiemer met onze huisdieren. ‘We knuffelen met honden en katten, die buiten overal aan likken. Parasitologen waarschuwen dat bij worminfecties je huisdier duizenden wormeitjes kan verspreiden. Vooral jonge kinderen zijn gevoelig voor besmetting via knuffelen en zandbakken. Ook kinderboerderijen zijn de ideale plaats om ziektes te verspreiden. Al die dieren op één hoop heeft een keerzijde qua hygiëne. Dus was je handen, verschoon de kattenbak niet als je zwanger bent en laat je huisdier jaarlijks inenten. Dat weten we allemaal op basis van veterinaire kennis.’  

collage van arm die hond aait, teek in een pincet, wandelschoenen in de bergen en handen wassen onder kraan
Beeld: Istock
Vrije tijd/natuurbeleving

Op pad in het 'wild'

Wandelen, mountainbiken, hutten bouwen of de hond uitlaten. In Nederland zijn we dol op de natuur en in onze vrije tijd zijn we er vaak te vinden. Dat is niet altijd zo geweest, vertelt Koolmees. ‘Het concept natuur is enorm veranderd de afgelopen tweehonderd jaar. Vroeger was natuur vooral voor de adel, zij gingen jagen in de bossen. De gewone boer en burger hadden geen tijd voor natuurbeleving, zij waren druk met overleven. Pas vanaf 1920 begonnen we met natuurbeleving zoals we dat nu kennen, bijvoorbeeld wandelen in de natuur.’

Koolmees vindt dat stedelingen tegenwoordig een geromantiseerd beeld hebben van de natuur. ‘Kinderen groeien op met Disneydieren die lief zijn voor elkaar en voor mensen. Maar die paradijselijke harmonie staat ver af van de realiteit. Dieren in de natuur dragen ziektes bij zich waarmee ze vee, huisdieren en mensen kunnen besmetten. En vrij recent leven er weer wolven in Nederland, boswachters zijn daar nu nog overwegend blij mee maar het is wachten tot een van de wolven een baby of kind aanvalt.’

Met deze voorbeelden wil Koolmees laten zien hoe wij tegenover de natuur staan. Enerzijds voelen we empathie en bewondering. We willen graag meer natuurgebieden en meer wilde dieren. Aan de andere kant mag de natuur niet te dichtbij komen en willen we geen overlast hebben. Maar jacht en wildbeheer stuit velen tegen de borst. Dat zijn onverenigbare waarden die blijven schuren.

Hoe zien wij onze natuur? Bestaat er nog wel ongerepte natuur in een klein land als Nederland, of zijn het eigenlijk aangeharkte parken? Dilemma's waarop nog geen eenduidig antwoord is, maar waar diergeneeskundigen het debat kunnen voeden met wetenschappelijke informatie.

Vakantie naar het buitenland

Veilig op avontuur

Vakantie, de tijd om uit te rusten en bij te tanken. De meesten van ons gaan daarvoor graag de grens over. Ook daar komt veterinaire kennis bij kijken, vertelt Koolmees. Zelfs bij reizen binnen Europa. ‘De laatste uitbraak van hondsdolheid was in 1962 in Amsterdam. Er stierven vier mensen. Dat leidde tot een grote vaccinatiecampagne bij honden en katten, waarna de ziekte eigenlijk niet meer voorkwam in Nederland. In andere landen komt het nog wel voor, ook in Europese landen als Turkije of Spanje. Dierenartsen hebben dan ook een taak in de voorlichting van mensen, om af te raden zwerfhonden of -katten mee te nemen vanaf het vakantieadres.’

Met hulp van diergeneeskundige kennis ga je goed voorbereid op pad, zeker voor een verre reis. Koolmees heeft drie tips voor een veilige vakantie. ‘Let op voedselvoedselveiligheid vanwege het risico op infecties.’ Hij somt op: ‘Koop geen eten op straat, drink water alleen uit flesjes, verhit je eten goed en eet geen exotisch rauw voedsel. De wildmarkt in Wuhan heeft laten zien waar dat toe kan leiden.’ Verder raadt hij aan om voorzichtig te zijn met wilde natuur. ‘Neem anti-insectenspul mee voor teken, vlooien en muggen.’ Tot slot adviseert hij om voor vertrek de GGD te bezoeken. 'Laat je voorlichten over ziekten in een land waartegen je mogelijk beschermd moet worden.’
Toch benadrukt hij dat dit geen treurig verhaal moet worden. ‘Kennis uit onder meer de diergeneeskunde heeft ervoor gezorgd dat we veilig op reis kunnen. Profiteer daarvan en geniet van je vakantie’.

Dit is een artikel uit:

Vetscience nr. 12