Op kamers: van hospes tot studentendorp

Blog: Dorsman doet een boekje open

Student in zijn studentenkamer (1945). Bron: Wikimedia/Anefo CC0 1.0
Student in zijn studentenkamer (1945). Bron: Wikimedia/Anefo CC0 1.0

Het nieuwe studiejaar is weer begonnen en met een tekort van 6000 studentenkamers is voor duizenden nieuwe studenten het vinden van woonruimte bijna niet te doen. Wie een kamer vindt, heeft geluk gehad. Veel anderen zullen hun academische carrière moeten beginnen als ‘spoorstudent’, zoals dat lange tijd heette. 

Cubicula Locanda: kamers te huur

Mijn eigen eerste kamer vond ik via Bureau Standing, dat nog steeds bestaat en adverteert met “Home is not a place, it’s a feeling!”. Die eerste kamer was zeker een gevoel. Een koud gevoel vooral, want er was geen kachel en de tweeënhalf bij krap vier meter nodigde ook al niet uit om mij er thuis te voelen.

Kamerbureaus waren er niet in de eerste eeuwen van de universiteit. Een kamer vond je door te vragen bij mensen die je kende, uit een reisgids of door aan te kloppen bij huizen met een bordje Cubicula Locanda: kamers te huur. Zo’n kamer huurde je in principe voor een jaar. Dat was specifiek voor Utrecht, elders werden de kamers in de zomer verlaten.

De opzegtermijn was zes weken, waarover vaak ruzies ontstonden omdat studenten vaak om allerlei redenen de huur wilden opzeggen. Zulke conflicten werden dan door de hospes tot aan de academische senaat uitgevochten. De huurcontracten werden wegens de betaalzekerheid trouwens afgesloten met papa, niet met de student.

Kamer met ontbijt

Heel luxe waren de kamers gemiddeld niet: een stevige tafel, een paar stoelen, een kast en plaats voor een grote kist voor de bezittingen van de student. De kale huurprijzen bedroegen in Utrecht in de eerste twee eeuwen van het bestaan van de universiteit zo’n 50 tot 60 gulden per jaar.

De prijs liep op naarmate je meer diensten kreeg van je hospes. Zo kon je hele of halve kost krijgen: ontbijt en middageten of alleen middageten. Maar als je beter bij kas zat, kon je ook in de stad eten. Om de kosten wat te drukken kregen studenten ook wel manden met voedsel van thuis gestuurd: ham, kaas en eieren bijvoorbeeld. De hospes kon ook maandelijks voor bewassing zorgen.

De kale huurprijzen bedroegen in Utrecht in de eerste twee eeuwen van het bestaan van de universiteit zo’n 50 tot 60 gulden per jaar.

Een kamer kon soms ook verwarmd worden en daar moest dan extra geld voor turf voor worden betaald. Alles bij elkaar konden de extra kosten oplopen tot zo’n 150 gulden bovenop de jaarlijkse huurprijs. Ter vergelijking: het jaarinkomen van een huishouden van een ongeschoold arbeider in deze tijd lag rond de driehonderd gulden.

Een oppasser die je om een boodschap kon sturen

Veel studenten namen ook een ‘oppasser’ in dienst. Dat was een vaak oudere man die erop toezag dat de student in kwestie op tijd uit bed kwam, zorgde dat zijn schoenen en laarzen werden gepoetst en dat zijn kleren af en toe werden ‘geschuierd’.

De oppasser kwam op gezette tijden langs en werd ook wel om een boodschap gestuurd of gevraagd berichten aan medestudenten door te geven. Zo sprokkelden de oppassers vaak hun pensioen bij elkaar.

Kamers waren er natuurlijk in soorten en maten, net wat je kon betalen. Rijke studenten konden meerdere kamers of zelfs een heel huis huren en kregen personeel mee van thuis. Soms huurden of kochten de ouders een huis en verhuisde het hele gezin mee: dan kon er ook een oogje in het zeil gehouden worden.

Studentencomplex Johanna, Utrecht. Bron: Flick/Fred Romero CC BY 2.0
Studentencomplex Johanna, Utrecht. Bron: Flick/Fred Romero CC BY 2.0

Nieuwe vormen van studentenhuisvesting

De bordjes Cubicula Locanda hebben tot in de twintigste eeuw in en aan de huizen gehangen waar kamers werden verhuurd. En tot op de dag van vandaag zijn er particulieren die kamers verhuren. Voor sommige studenten een uitkomst, voor andere een schrikbeeld.

Gaandeweg zijn er nieuwe vormen van kamerverhuur gekomen. Na de Tweede Wereldoorlog nam de overheid haar verantwoordelijkheid en liet zich adviseren over studentenvoorzieningen. Uit die adviezen is ook de nog altijd actieve Stichting Studenten Huisvesting geboren: een in 1956 opgerichte organisatie, die met garanties van het ministerie huizen opkocht om studenten te huisvesten.

Einde aan ‘de kamertjesgeest’ van studenten?

Maar het mooiste plan werd in 1919 gelanceerd, door iemand die er een hele ‘hervorming van de studentenmaatschappij’ mee voor ogen had: een studentendorp aan de rand van de stad. Daarmee zou een eind gemaakt kunnen worden aan wat de individualistische ‘kamertjesgeest’ van de studenten werd genoemd.

In het dorp zou voor 50 studenten woonruimte moeten zijn, hoefijzervormig gebouwd rond een centrale tuin, die zou worden afgesloten door een hoofdgebouw. Daarin zou een keuken en een muziekzaal moetenkomen, evenals een bibliotheek. Ook moest er een sportgelegenheid gebouwd worden. Er zou saamhorigheid uit ontstaan, ouderejaars zouden jongerejaars begeleiden. Daarmee kon de kans verkleind worden voor “eenlingen om geestelik te verongelukken”.

Er is destijds niets van gekomen, maar het begrip ‘studentendorp’ circuleert nog steeds als equivalent van het woord campus. Het concept heeft vooral furore gemaakt bij nieuwe universiteiten zoals de Technische Universiteiten van Twente en Eindhoven. En is ons University College niet precies zo’n zelfvoorzienend dorp?  

Dorsman doet een boekje open

Van de duizenden mensen die bij de Universiteit Utrecht werken en studeren, weten steeds minder iets over de geschiedenis van deze instelling. Dat kan beter. Leen Dorsman was tot 1 augustus 2022 hoogleraar Universiteitsgeschiedenis. Op UU.nl vertelt hij maandelijks iets wat je wilt of moet weten over de lange geschiedenis van de universiteit.