De vraag is: hoe doen we het een volgende keer beter?

Wat drijft de dierenarts? Marion Koopmans werkt met haar internationale team aan de ultieme glazen bol

Als kind keek viroloog Marion Koopmans al over grenzen heen. Ze groeide op in een klein Limburgs dorpje, maar wist zeker dat ze naar Utrecht wilde: diergeneeskunde studeren. Na haar studie werd haar horizon steeds breder. In Azië, Amerika en Afrika deed ze nieuwe inzichten op. Nu is ze een internationaal erkend expert, leidt ze het department of Viroscience in het Erasmus Medisch Centrum en adviseert ze vanuit het OMT de regering over het coronabeleid. Nog steeds heeft ze profijt van haar achtergrond als dierenarts.

Portret van Marion Koopmans
Marion Koopmans. Beeld: Guido Benschop

Hoe bepalend is je achtergrond als dierenarts in je werk als viroloog? 

“Als je een koe onderzoekt, is je eerste vraag: wat is er aan de hand? Daarna wil je weten: hoe zit het met de andere dieren in het koppel, is er iets veranderd in de groep of in het voer? Dat brede denken van een dierenarts is een hele goede basis voor het onderzoek dat ik nu doe.”

“Nieuwe infecties komen ook vaak uit dieren. De humane geneeskunde stelt de mens centraal in de opleiding. De focus ligt op het genezen. De diergeneeskunde is veel meer gericht op preventie. Het is de kunst om deze twee werelden samen te brengen, daarvoor zit ik natuurlijk nu wel op een mooie plek.”

Hoe heb je je studietijd ervaren?

“Al heel vroeg wist ik dat ik diergeneeskunde wilde studeren. Toen ik in Utrecht aankwam, ging er een wereld voor me open. Het was een enorme stap vanuit een klein dorp in Limburg. Het was natuurlijk niet alleen maar makkelijk, zo’n overgang, maar ik heb genoten van mijn studietijd. Ook door de vele leuke dingen die ik ernaast kon doen. Bij de International Veterinary Student Association en ook daarbuiten. Ik speelde toneel, sportte veel, was geïnteresseerd in kunst. Ik vond het geweldig, al die nieuwe mensen en belevenissen!”

Waarom ben je daarna de richting van virologie op gegaan?

“Ik wilde dierenarts landbouwhuisdieren worden. Na mijn afstuderen kwam er een plek vrij voor de specialisatie inwendige ziekten en voeding, een zesjarig traject waarin je tot specialist wordt opgeleid. Daar zagen we de bijzondere gevallen van het hele land. Toch zocht ik nog meer uitdaging. Ik wilde weten hoe de ziekten ontstonden, de pathogenese.”

“Professor Breukink van Interne Geneeskunde heeft me toen bij professor Horzinek [een van de grondleggers van de virologie in Nederland, red.] geïntroduceerd. Daar kon ik promoveren. Ik kreeg een opleiding in fundamentele virologie, dat was een ontzettend goede training. Het liet me alle kanten van het vak zien, want ik wist er als dierenarts weinig vanaf.”

De fundamentele virologie liet me alle hoeken van de kamer zien, want ik wist er als dierenarts weinig vanaf

Wat zijn voor jou markante momenten geweest?

“Tijdens de opleiding deed ik een tropenstage in India bij de National Dairy Development Board. Dat was gericht op productieverhoging van de dieren. Als dierenarts maakte ik rondes door de streek om de boeren te adviseren. Ik kwam bij mensen met één of twee ondervoede buffels. Ik keek naar die mensen en dacht: “Ja ik kan wel zeggen dat je je dieren voeren, maar waar niks is, is ook niks te halen. Het gaat hier over hele andere dingen, een veel grotere context. Dat was een keerpunt in mijn denken, ik begon me te interesseren voor publieke gezondheid.”

“Ook heel bepalend voor mijn ontwikkeling was de periode bij de Centers for Disease Control and Prevention in Atlanta, Amerika. Je had daar zowel fundamenteel onderzoek als epidemiologie en klinische vraagstukken, alles door elkaar heen. Die breedte is heel inspirerend, het heeft me veel geleerd over de vertaling van onderzoeksresultaten naar klinische toepassingen.”

Het lijkt alsof het vertalen van wetenschap naar publiek je ook inspireert, waar je laatst de Machiavelliprijs voor gewonnen hebt?

“Ja dat interesseert me, dat vond ik tijdens mijn werk bij diergeneeskunde ook al. Je rouleerde daar tussen kliniekdienst en de telefoon. Bij de telefoon kwam alles bij elkaar. De resultaten van patiëntonderzoek, van wat er bij de opgenomen patiënten speelde, het labwerk, de uitleg aan patiënteigenaren. Dat vond ik eigenlijk het leukste om te doen.”

Wat heeft de coronacrisis betekend voor je werk?

“Het is al twee jaar alle zeilen bijzetten en alle kaarten op corona. Mijn werk is daardoor niet totaal anders, omdat wij op dit domein al veel deden. Veel onderzoek is wel omgelabeld. Verder werk ik natuurlijk voor het OMT en de Gezondheidsraad en ook in mijn internationale werk ligt de focus vrijwel volledig op de coronacrisis.”

We weten dat veel infecties uit dieren komen, maar in de praktijk zie je dat we pas echt iets gaan doen als mensen ziek worden

Wie of wat inspireert jou?

“Waar ik erg van kan genieten, is om met mensen samen te werken die vanuit een hele andere kijk en achtergrond bezig zijn met een vraagstuk. Dat laat je zien wat de grenzen zijn van je eigen denkwereld en vakgebied. Het verrijkt je kijken en denken.”

“Dat doen we ook in ons nieuwe onderzoekscentrum, waarin we ons voorbereiden op pandemieën. Hier brengen we onderzoekers vanuit de virologie samen met onderzoekers die zich voorbereiden op andere rampen, zoals technisch ingenieurs uit Delft. Dat gaat bijvoorbeeld over overstromingen en zeespiegelstijging. De onderwerpen en de aanpak verschillen, maar we zijn allemaal bezig met dezelfde vragen: “Hoe kun je calamiteiten voorspellen, welk instrumentarium heb je, hoe bereid je je voor?” Door een onderwerp met mensen uit een ander veld te bespreken, krijg je andere discussies en vragen boven tafel. Het dwingt je om je af te vragen: ‘Wat weet ik nu eigenlijk?’ Dat vind ik heel inspirerend.”

Wat zou je in de toekomst nog graag willen doen?

“Ik wil dat we nog veel beter kunnen voorspellen. We zitten nu nog midden in een pandemie, maar we weten ook dat het niet de laatste zal zijn. Hoe doen we het een volgende keer beter? We weten dat veel infecties uit dieren komen, maar in de praktijk zie je dat we pas echt iets gaan doen als mensen ziek worden. Terwijl er veel winst valt te behalen in het voorkomen van ziekte. Wat kun je zien aankomen? Waar hangt dat vanaf? En: kun je daar dan ook een slimme signalering op zetten? Dat is een onderwerp waar ik met een internationaal consortium mee doorga. Dat is VEO, een waarnemingscentrum voor opkomende infectieziekten. En verder ben ik met mijn zoon bezig aan een boek.”

Hoe is het idee ontstaan om samen een boek te schrijven? 

“Mijn zoon heeft een hele andere achtergrond dan ik, hij heeft Engelse literatuur gestudeerd en doet een master antropologie. Hij interviewt mij voor een boek. Het gaat over de uitbraken van infectieziekten waar ik tijdens mijn werkzame leven over de hele wereld bij betrokken ben geweest. We willen kijken wat we daarvan kunnen leren en of het terugkijken helpt om te snappen hoe zo’n pandemie werkt. Ook dat is ontzettend leuk om te doen!”