De universiteit in de oorlog: nooit verleden tijd

Blog: Dorsman doet een boekje open

De mannelijke leden van het Nationaal Socialistisch Studentenfront tijdens hun mars door Utrecht ter gelegenheid van de 2e Landdag, ter hoogte van het Academiegebouw te Utrecht. Bron: Het Utrechts Archief/97529
De mannelijke leden van het Nationaal Socialistisch Studentenfront tijdens hun mars door Utrecht ter gelegenheid van de 2e Landdag, ter hoogte van het Academiegebouw te Utrecht. Bron: Het Utrechts Archief/97529

De universiteit en de Tweede Wereldoorlog. Het blijft een lastig en ingewikkeld thema met actuele vragen. Het gaat over politieke keuzes met grote gevolgen en over menselijke drama’s. Achteraf denk je weleens: had de tent maar gesloten. Maar dan zou de band met de studenten helemaal doorgesneden zijn en zouden er geen artsen meer opgeleid worden.

Opvattingen veranderen over wie slachtoffer is

Op de panelen bij het monument bij de ingang van de aula in het Academiegebouw voor de slachtoffers van Tweede Wereldoorlog, staan 169 namen. 72 namen op de oorspronkelijke gedenkplaat en 97 namen op de platen aan de zijkant van het monument. Die laatste zijn in 2011 toegevoegd. Dat er toen nog 97 andere slachtoffers zijn gevonden, zegt iets over veranderende opvattingen over de vraag wie oorlogsslachtoffer is, maar het zegt ook iets over de verwarring van de periode direct ná de oorlog.

Verwarring, maar ook de neiging om een pijnlijke periode maar snel te vergeten. Niet alleen pijnlijk vanwege de hoeveelheid slachtoffers: studenten, assistenten, hoogleraren. De pijn betrof ook wát er gebeurd was. Hóé het gebeurd was. Laten we daarvoor teruggaan naar 1940.

Terug naar de universiteit in 1940

Er waren er die het wisten, ook aan onze universiteit, die al jaren hadden gewaarschuwd en zich actief tegen de gebeurtenissen in Duitsland keerden. Maar er waren er ook die koketteerden met het nationaalsocialisme. Net zoals er anti-fascistische studenten waren, waren er studenten lid van de NSB-jeugdbeweging. Er waren er ook die zich uit rancune, gepasseerd voor een hoogleraarsbenoeming, aansloten bij de NSB, radicaliseerden en later door de nazi’s tot hoogleraar werden benoemd.

Joodse collega’s werden uit hun functie ontheven.

In 1940 kwam het er op aan. Al in september kwamen de eerste maatregelen: geen nieuw Joods personeel meer en zittend Joods personeel mocht niet bevorderd worden. Meteen werd duidelijk wat de dilemma’s waren. De hoogleraar Geschiedenis Pieter Geyl zocht aansluiting bij een Amsterdamse protestnota. Hij wilde deze ondersteunen met een Utrechtse handtekeningenactie. De meeste Utrechtse hoogleraren onthielden zich. Geyl wendde zich ook tot de rector, de chemicus Hugo Kruyt.

Joodse collega’s uit hun functie ontheven

Kruyt, een vooraanstaand lid van de universitaire gemeenschap, was rector geworden omdat hij aan de beurt was. Uit verantwoordelijkheidsbesef onttrok hij zich daar niet aan. Maar hij weigerde de protestnota te ondertekenen. In zijn dagboek meldde Kruyt dat hij als hoogleraar wel getekend zou hebben, maar dat hij dat als rector niet kon doen.

Inmiddels had de staf de vereiste niet-Joodverklaring getekend. Eind november werd duidelijk wat dit betekende: Joodse collega’s werden uit hun functie ontheven. Het ging om drie assistenten, een conservator bij Geneeskunde en drie hoogleraren. In Delft en in Leiden (na de beroemde protestrede van professor Cleveringa over deze vreselijke maatregel) gingen de studenten in staking waarop deze universiteiten gesloten werden.

Links: Afbeelding van een bericht van de rector magnificus van de Rijksuniversiteit te Utrecht, prof.dr. H.R. Kruyt (afbeelding rechts), waarin hij een dringend beroep op de studenten doet om de colleges te blijven volgen en geen vijandige acties jegens de bezetter te ondernemen. Bron: Het Utrechts Archief/601149/105419
Bericht van de rector magnificus van de Rijksuniversiteit te Utrecht, prof. H.R. Kruyt, waarin hij een dringend beroep op de studenten doet om de colleges te blijven volgen en geen vijandige acties jegens de bezetter te ondernemen.Bron: HUA/601149/105419

Staken zou sluiting van de universiteit betekenen

Zo niet in Utrecht. Wel sprak de bioloog Victor Koningsberger zijn studenten toe en zei met ‘diepe smart’ van de Duitse maatregelen kennis genomen te hebben. Onder verwijzing naar de Unie van Utrecht, in 1579 nota bene in de Utrechtse aula gesloten, noemde hij vrijheid van geloof en van denken grondbeginselen van de Nederlandse samenleving. Maar hij riep de studenten op zich te onthouden van “eenige handeling, die als illegaal of illoyaal tegenover de bezettende overheid kan worden aangemerkt”.

Koningsbergers rede werd afgedrukt in het door studenten opgerichte illegale blad De Geus. Rector Kruyt liet een tekst aanplakken die studenten opriep kalm te blijven. Die bevatte de later veelgeciteerde woorden. "Ook al voelt men zich gewond, daarom slaat men toch niet de hand aan zichzelf”. Staken zou zelfmoord zijn: de universiteit zou worden gesloten.

De aula van het Academiegebouw werd nu ook gebruikt voor bijeenkomsten van de NSB.

Loyaliteitsverklaring of dwangarbeid voor studenten

In 1941 en 1942 namen de anti-Joodse maatregelen toe. De repressie werd harder. Joodse docenten werden nu ontslagen en Joodse studenten mochten niet meer studeren. Sommigen doken onder. De Joodse hoogleraar Ornstein werd ontslagen en mocht niet meer in zijn laboratorium komen. Hij kreeg in hartklachten en overleed op 20 mei 1941.

Een belangrijk moment in de oorlog, een lakmoesproef, was de loyaliteitsverklaring die studenten in 1943 moesten tekenen. Wie niet tekende moest gedwongen naar Duitsland in de Arbeitseinsatz: dwangarbeid. Een groepje studenten zag dit aankomen, liet zich op 12 december 1942 in het Academiegebouw opsluiten en stak de administratie met adresgegevens van studenten in brand. De universiteit raadde studenten aan te tekenen, wat uiteindelijk maar twaalf procent deed. Daarmee kwam feitelijk een einde aan het functioneren van de universiteit.

Aula Academiegebouw gebruikt voor NSB-bijeenkomsten

De laatste twee jaren van de oorlog stonden in het teken van het nazificeren van de universiteit via ideologische benoemingen. De aula van het Academiegebouw werd nu ook gebruikt voor bijeenkomsten van de NSB. In 1941 trad een nieuwe, autoritaire rector aan: Louis van Vuuren. Hij was geen nationaalsocialist, maar was er alles aan gelegen om toch enige ‘normaliteit’ te handhaven. Met nog maar zo’n tien procent van de studenten na het fiasco van de loyaliteitsverklaring was dat vrijwel onmogelijk. Wel werden sommige studenten nog begeleid, die niet hadden getekend.

Gedenkplaten Tweede Wereldoorlog bij de ingang van de aula in het Academiegebouw
De gedenkplaten bij de ingang van de aula in het Academiegebouw.

Het grote grijze gebied na de bevrijding

Na de bevrijding in 1945 moest ook de universiteit gezuiverd worden, net als de rest van de samenleving. Studenten keerden zich fel tegen hun hoogleraren, van wie zij te weinig steun en morele leiding hadden ondervonden. Het was evident dat nationaalsocialisten en sympathisanten van het regime van de universiteit verwijderd moesten worden of minimaal een officiële reprimande moesten krijgen.

Daartegenover staan de woorden van Kruyt uit 1940: “Ook al voelt men zich gewond, daarom slaat men toch niet de hand aan zichzelf”. ‘Foute’ mensen moesten gestraft, maar er is natuurlijk een grijs gebied.

De universiteit werkt rustig door

Tijdens de oorlog was Kruyt bang dat de universiteit gesloten zou worden. In Delft en Leiden was dat al gebeurd. Voor hem, en anderen, stond de universiteit voor eeuwenoude humanistische waarden die verloren dreigden te gaan. Maar de echte vraag is natuurlijk: wanneer houdt het op? Wat is nog acceptabel?

In de oorlogsnotulen van het landelijke rectorenberaad lees je dat de Amsterdamse rector door de Duitsers was gevraagd hoeveel Joodse studenten waren ingeschreven en “hoe een scheiding der Joodse studenten en andere mogelijk zou zijn”. Meteen op deze mededeling volgde deze zin: “Verder wordt in Amsterdam rustig doorgewerkt”. Daarbij staat je verstand stil. De universiteit werkt rustig door…

Dit alles zou geschiedenis kunnen zijn, maar dat is het niet.

De geschiedenis is nog niet voorbij

Dit alles zou geschiedenis kunnen zijn, maar dat is het niet. Om ons heen gebeurt nu wat we nooit voor mogelijk hielden. De politiek is al eerder de universiteit binnengekomen. Denk aan de Vietnamoorlog. Nu gebeurt het met onze verhouding tot Gaza en de Westoever. Wij hebben ons hiermee te verstaan.

Ook wat onze collega’s aan de andere kant van de oceaan overkomt kunnen wij niet afdoen met een schouderophalen. De vraag is echter wel steeds: wat kunnen we doen, wat willen we doen en wat is verstandig om te doen? Maar inmiddels toch ook: wat moeten we doen?

Namen die we niet mogen vergeten

Wij hebben het geluk dat het vragen zijn die wij zelf niet met ons leven hoeven te bekopen. Dat was in de periode 1940-1945 anders. De slachtoffers staan op ons monument. Sommigen worden extra herdacht met een struikelsteen. Daarvan zijn er vorige maand vier (een vijfde volgt later) geplaatst op het Domplein, naast het Academiegebouw. Vijf namen die we niet mogen vergeten: Marianne Helena Blazer, Jacques Bol, Jacob van Gelderen, Cornelis van Lier en Henny Mimi de Vries. Niet perse helden, maar gewoon mensen die verdrukt en vertrapt zijn.

Dorsman doet een boekje open

Van de duizenden mensen die bij de Universiteit Utrecht werken en studeren, weten steeds minder iets over de geschiedenis van deze instelling. Dat kan beter. Leen Dorsman was tot 1 augustus 2022 hoogleraar Universiteitsgeschiedenis. Op UU.nl vertelt hij maandelijks iets wat je wilt of moet weten over de lange geschiedenis van de universiteit.