Al honderd jaar ‘verbeelding en verbazing’ aan de Bijlhouwerstraat
Tekst door Armand Heijnen
Aan de gevel van Bijlhouwerstraat 6 bevindt zich een plaquette met de tekst: ‘Deze steen is gelegd door Hadassa Ornstein, 8 juni 1922.’ De steen maakt duidelijk dat precies 100 jaar geleden een begin werd gemaakt met de uitbreiding van het Physisch Laboratorium, het monumentale gebouw waarin momenteel het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) is gehuisvest.
Hadassa Ornstein (1917-1978) was de dochter van hoogleraar Proefondervindelijke Natuurkunde dr. Leonard Salomon Ornstein, die vanaf 1920 directeur was van het Physisch Laboratorium en onder wiens leiding de uitbouw plaatsvond waarbij de panden Bijlhouwerstraat 6 en 8 werden samengevoegd.
Bijlhouwerstraat 8 was al in 1875 gebouwd door Rijkswaterstaat ten behoeve van wat toen nog de Rijksuniversiteit Utrecht was. De architect en directeur van de Utrechtse gemeentewerken F.J. Nieuwenhuis zette, in opdracht van de befaamde natuurkundige en meteoroloog C.H.D. Buys Ballot, op de voormalige stadswal een gebouw neer in neoclassicistische stijl. Dat pand was al in 1915 met een extra verdieping verhoogd en uitgebreid met twee eveneens neoclassicistische traveeën.
Experiment
In de gevel van Bijlhouwerstraat 8 bevindt zich dan ook een stichtingssteen die Buys Ballot op 8 november 1875 heeft gelegd. Hij had al in 1868 te kennen gegeven behoefte te hebben aan een nieuw laboratorium, hoewel hij zelf nauwelijks aan experimentele fysica deed en dan ook zelden in het nieuwe lab was aan te treffen. Experimenteren liet hij over aan zijn assistent W.H. Julius, die later zelf hoogleraar werd. Buys Ballot zelf voelde meer voor de meteorologie, ten behoeve waarvan hij al sedert 1848 een observatorium inrichtte op bolwerk Sonnenborgh – de voorloper van het KNMI.
Eind negentiende eeuw was er sprake van een forse toename van het aantal studenten in de natuurwetenschappen, mede door het succes van de in 1863 ingestelde HBS, waardoor het hoger onderwijs voor ook andere scholieren dan alleen gymnasiasten toegankelijk werd. Al die nieuwe studenten moesten les kunnen krijgen in het laboratorium. Bovendien herbergde het Physisch Laboratorium een collectie instrumenten uit een tijdspanne van drie eeuwen die werden gebruikt voor onderzoek naar onder meer lucht, gas, warmte, geluid, licht, elektriciteit, weer- en sterrenkunde, en naar negentiende-eeuwse innovaties als fotografie (Daguerre), telefonie, telegrafie en de stoommachine. Die collectie zou later de basis vormen van het Universiteitsmuseum.
Samenwerking
Door dit alles groeide de behoefte aan laboratoriumruimte enorm. Het laboratorium van Buys Ballot was al snel te krap, waardoor er uitbreiding nodig was. De aanbouw van Ornstein was wel het hoogtepunt van die uitbouw. Onder hem veranderde het laboratorium van een tamelijk stoffig, introvert instituut in een op de buitenwereld gerichte instelling. Ornstein legde contacten met industrie en bedrijfsleven, waarmee hij een van de belangrijkste initiatiefnemers was van wat later de derde geldstroom is gaan heten. Hij stond mede aan de wieg van de in 1930 opgerichte organisatie voor toegepast onderzoek TNO en deed onderzoek in opdracht van onder meer keuringsinstantie KEMA, de NS en diverse ministeries. Zowel het college van curatoren – het toenmalige bestuur van de universiteit – als het Rijk stelden geld beschikbaar voor de aanbouw aan de Bijlhouwerstraat. Ook zij hadden immers belang bij die samenwerking met maatschappelijke instellingen. Die bedrijven voorzagen tegelijk afgestudeerde en gepromoveerde natuurkundigen van een toekomstige werkkring. Ornstein was promotor van maar liefst 94 promovendi; een goede werkkring voor hen was, in deze tijd van dreigende werkloosheid door de op handen zijnde economische wereldcrisis, meer dan wenselijk.
In 1940, tijdens de Duitse bezetting van Nederland, werd Leonard Ornstein de toegang tot zijn eigen laboratorium ontzegd omdat hij Joods was. Dit deed hem zoveel verdriet dat hij nog geen jaar later stierf aan een hartkwaal. Zowel personeel als studenten waren enorm aangedaan door dit trieste lot van Ornstein. Het Utrechtsch Studenten Corps kondigde rouw af en hing de vlag halfstok; hoogleraar Sterrenkunde Minnaert schreef een uitgebreid In Memoriam.
Johannapolder
Na de oorlog zette de specialisatie door, evenals de aanwas van studenten. Vooral in de jaren zestig van de vorige eeuw was de toeloop op de universiteit dermate groot, dat huisvesting in de binnenstad niet meer vol te houden was en de universiteit moest uitwijken naar de Johannapolder aan de rand van Utrecht, wat later De Uithof ging heten en nog later het Utrecht Science Park. De verschillende vakgroepen binnen de Natuurkunde die vooral na WO II ontstonden – Kernfysica en Hoge-energiefysica, Grondslagen der Natuurkunde, Atoom- en Molecuulfysica, Natuur- en Scheikunde van de vaste stof, Biofysica, Medische en fysiologische fysica, fysische fluctuatieverschijnselen, technische natuurkunde en didactiek van de Natuurkunde – konden niet allemaal meer terecht aan de Bijlhouwerstraat, zodat tussen 1963 en 1973 de complete, toen nog ‘faculteit’ Natuur- en Sterrenkunde verhuisde naar De Uithof. Aanvankelijk naar Trans I (het Martinus van Ruppertgebouw), vervolgens naar panden aan het Princetonplein en uiteindelijk verspreid over het Buys Ballot gebouw, het Minnaert gebouw en het Ornstein Laboratorium.
Het Physisch Laboratorium ging daarna dienst doen als onderkomen voor allerlei universitaire onderdelen die tijdelijk onderdak behoefden. Zo vond het Instituut voor Sociale Geneeskunde, een onderdeel van de medische faculteit, er tijdelijk domicilie, totdat in De Uithof het Stratenum gereed kwam. Het IPAW – instituut voor pedagogische en andragogische wetenschappen – bracht er zijn pre-kandidaats onderwijs onder, totdat de sociale faculteit terecht kon in het Langeveldgebouw. Ook het James Boswell instituut voor bijscholing en taalonderwijs heeft er enige tijd gezeten, en in de kelder bevond zich het depot van de collectie Tandheelkunde – instrumenten en tandartsstoelen, beheerd door het Universiteitsmuseum.
USBO
In academisch jaar 1998-1999 kregen de hoogleraren Mark Bovens en Paul Verweel van toenmalig collegevoorzitter Jan Veldhuis het verzoek om een opleiding Bestuurs- en Organisatiewetenschap op te richten – parallel aan een gelijktijdig in te stellen opleiding Economie. Dergelijke opleidingen moest een klassieke universiteit toch in huis hebben, wilde ze voldoen aan een breed onderwijsaanbod, vond het college. De toenmalige faculteit Rechtsgeleerdheid kende wel al het Centrum voor Beleid en Management (CBM), maar dat verzorgde alleen onderwijs voor professionals, geen volledige studie. Verweel (directeur van het CBM) en Bovens (afkomstig van de Leidse universiteit) stelden als randvoorwaarde dat het een kleinschalige opleiding zou moeten worden, onder te brengen in een eigen pand waarin staf en studenten elkaar konden ontmoeten – en bij voorkeur niet in wat toen nog De Uithof heette.
Om die kleinschaligheid te garanderen werd er een numerus fixus ingesteld van 90 studenten. Qua onderkomen kwam al gauw het Physisch Laboratorium in beeld, nadat de opleiding Economie, dat het pand in eerste instantie aangeboden had gekregen, dit weigerde – waarna die opleiding uiteindelijk werd ondergebracht bij University College op het Kromhoutterrein. De Bijlhouwerstraat was in die tijd compleet uitgewoond, maar uiteindelijk kon de nieuwe opleiding er in september 2000 toch van start gaan. Een jaar later al zag de studievereniging Perikles er het levenslicht.
Alice in Wonderland
Op dat moment zat op de bovenste verdieping nog het James Boswell Instituut en in de kelder stonden nog de tandartsstoelen, maar niettemin werd er begonnen met een grondige verbouwing. De ongeveer tien medewerkers van Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO), zoals het latere ‘departement’ gedoopt werd, moesten college geven in een soort bouwput. Maar de afdeling Huisvesting van de universiteit onder leiding van Aryan Sikkema, wilde er iets moois van maken, een gebouw waarin optimaal rekening werd gehouden met de wensen van de founding fathers Bovens en Verweel.
Centraal kwam er een restaurant, waaromheen alle medewerkers- en werkgroepkamers werden gepositioneerd. De werkgroepen bestonden uit maximaal 25 studenten, die een heel jaar lang begeleiding kregen van één docent. Voor de binnenhuisarchitectuur zorgde bureau Workshop of Wonders, dat zich daarbij liet inspireren door Alice in Wonderland – dus door het idee om via verbeelding en verbazing je eigen weg te vinden in een onbekende wereld
. De werkgroepruimtes werden door hun glazen schuifpuien transparant, er werd veel gebruik gemaakt van de kleur groen, van spreuken op de muren uit Alice in Wonderland en van werk van beroemde fotografen. In zaal 0.20 – de voormalige werkkamer van Buys Ballot - zijn foto’s te zien van toen het pand gebouwd werd. Bovendien kreeg het gebouw een ICT-netwerk waardoor er geen computerzalen meer nodig waren maar er in elke onderwijsruimte met laptops gewerkt kon worden – voor die dagen een noviteit.
Toekomst
Hoewel is vastgehouden aan de numerus fixus van 90 studenten, begint het gebouw inmiddels enigszins uit zijn voegen te barsten. Het aantal studenten is flink gegroeid omdat er nu ook veel masterstudenten bediend moeten worden. Het personeelsbestand is vertienvoudigd tot ongeveer 120 medewerkers. Er is dan ook een discussie gaande of een deel van USBO elders ondergebracht zou moeten worden, wat als bezwaar heeft dat de beoogde eenheid van de opleiding dan teloor gaat. Of dat toch de opleiding in haar geheel naar een ander onderkomen zou moeten omzien – en daar hebben veel mensen die gehecht zijn aan het Physisch Laboratorium weer moeite mee. De toekomst zal het uitwijzen.